ECLI:NL:HR:2022:1559
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de fiscale behandeling van een afgezonderd particulier vermogen en eigen woning in de inkomstenbelasting
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de erfgenamen van [D] tegen de Staatssecretaris van Financiën. De Hoge Raad behandelt de fiscale behandeling van een afgezonderd particulier vermogen in relatie tot de eigen woning van erflaatster. De erflaatster heeft haar woning verkocht aan een stichting, opgericht door haar broer, en heeft deze woning vervolgens van de stichting gehuurd. De Inspecteur heeft de stichting aangemerkt als een afgezonderd particulier vermogen en heeft de woning en de huurinkomsten aan erflaatster toegerekend voor de jaren 2014 tot en met 2016. Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur dit terecht heeft gedaan en dat de woning als eigen woning van erflaatster moet worden aangemerkt voor de belastingheffing. De Hoge Raad bevestigt dit oordeel en oordeelt dat de wetgever heeft beoogd dat vermogensbestanddelen in een afgezonderd particulier vermogen dezelfde fiscale behandeling krijgen als niet-afgezonderde vermogensbestanddelen. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond, zonder dat verdere motivering nodig is voor de overige klachten van de erfgenamen.