Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Uitspraak van 26 januari 2022
de erven [X] te [Z] , belanghebbenden,
de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,
Procesverloop
Vaststaande feiten
Hof] zusters van [erflaatster];
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de erven van erflaatster [A] tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin de fiscale behandeling van een stichting en de eigenwoningregeling aan de orde zijn. De erven betwisten dat de stichting, opgericht door de broer van erflaatster, kwalificeert als een afgezonderd particulier vermogen (APV) onder de Wet IB 2001. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de stichting meer dan bijkomstig een particulier belang beoogt, omdat de statuten van de stichting expliciet het behartigen van de vermogensbelangen van erflaatster en haar familieleden als doelstelling hebben. De Inspecteur heeft navorderingsaanslagen opgelegd aan de erven, waarbij 70% van de huuropbrengsten van de woning, die door erflaatster aan de stichting was verkocht, als voordelen uit de eigen woning zijn belast. De erven stellen dat de woning na de verkoop aan de stichting geen eigen woning meer is, maar het Hof oordeelt dat de woning tot twee jaar na de verhuizing van erflaatster naar een zorginstelling als eigen woning moet worden aangemerkt. Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank en oordeelt dat de stichting inderdaad een APV is en dat de eigenwoningregeling van toepassing is, waardoor de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd.