ECLI:NL:HR:2022:1544

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 oktober 2022
Publicatiedatum
26 oktober 2022
Zaaknummer
21/03524
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van de Gemeente [X] tegen de Staatssecretaris van Financiën inzake naheffingsaanslag omzetbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 oktober 2022 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de Gemeente [X] tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de omzetbelasting voor het tijdvak van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013. De Gemeente [X] had eerder hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag, die op haar beurt was gebaseerd op een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. De Hoge Raad had in een eerder arrest van 11 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1407, de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag vernietigd en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling.

In het huidige geding heeft de Gemeente [X], vertegenwoordigd door [P1], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 6 juli 2021. De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P2], heeft een verweerschrift ingediend. De Hoge Raad heeft de klachten van de Gemeente [X] beoordeeld, maar deze klachten konden niet leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam in stand blijft.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer21/03524
Datum28 oktober 2022
ARREST
in de zaak van
GEMEENTE [X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 6 juli 2021, nrs. 20/00562 tot en met 20/00565 [1] , op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nrs. SGR 16/10292 en SGR 16/10293) betreffende de aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.

1.Het eerste geding in cassatie

Bij arrest van de Hoge Raad van 11 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1407, is vernietigd de uitspraak van Gerechtshof Den Haag, nrs. BK-17/00961, BK-17/00962, BK-18/00002 en BK-18/00003 [2] , met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof Amsterdam (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.

2.Het tweede geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door [P1], heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P2], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2022.