2.3Geven van gelegenheid tot sportbeoefening
Onder de tabelpost valt de prestatie die wordt gekenmerkt door het ter beschikking stellen van een sportaccommodatie aan sporters. Het verlaagde btw-tarief is van toepassing als:
- de ondernemer die gelegenheid geeft tot sportbeoefening (de exploitant) ervoor zorgt dat het gebruik van de accommodatie voor de afnemer van de prestatie is beperkt tot het daarin beoefenen van sport;
- de afnemer de accommodatie gebruikt om zelf te sporten of om anderen onder zijn/haar leiding te laten sporten. Zo is de post ook van toepassing als de afnemer een (sport)vereniging is die haar leden gelegenheid geeft tot sporten of als de afnemer een school is die de leerlingen laat sporten;
- het onderhouden, schoonmaken of beveiligen van de accommodatie wordt verzorgd door of vanwege de exploitant van de sportaccommodatie;
- samen met de accommodatie de attributen die noodzakelijk zijn voor het beoefenen van de sport door of vanwege de exploitant aan de sporter(s) ter beschikking worden gesteld. Bij bepaalde sporten is het gebruikelijk dat de sporters zelf bepaalde sportattributen (bijvoorbeeld tennisrackets) meenemen. In die gevallen kan niet aan de exploitant van de sportaccommodatie worden tegengeworpen dat hij/zij die attributen niet ter beschikking stelt;
In dergelijke gevallen is geen sprake van de vrijgestelde verhuur van een onroerende zaak.'
17. De rechtbank stelt voorop dat sprake is van cumulatieve vereisten waaraan moet zijn voldaan, teneinde voor het verlaagde tarief in aanmerking te komen. Toepassing van het verlaagde tarief en derhalve de conclusie dat geen sprake is van vrijgestelde verhuur, stuit reeds af op de omstandigheid dat aan het in onderdeel 2.3 van het Sportbesluit opgenomen derde vereiste niet is voldaan. Gezien de verklaringen bij het derdenonderzoek is geen sprake van de situatie waarbij onderhoud, schoonmaken of beveiligen door of vanwege [belanghebbende] wordt verricht. De rechtbank verwijst in zoverre naar hetgeen hiervoor onder 15. is overwogen en merkt hierbij voorts op dat renovatie en groot onderhoud niet worden geacht te behoren tot onderhoud als in het derde vereiste genoemd. Tot zodanig onderhoud behoren activiteiten als het maaien van de grasvelden, het trekken van de kalklijnen en het verzorgen van de doelnetten. De rechtbank constateert dat ook aan het vierde vereiste niet is voldaan. Omdat de kosten van sportattributen slechts tot een gelimiteerd bedrag aan [C] worden vergoed, is geen sprake van terbeschikkingstelling als bedoeld in het Sportbesluit. De terbeschikkingstelling van sportattributen door [belanghebbende] dient in het onderhavige geval veeleer te worden aangemerkt als een subsidiëring van of een tegemoetkoming in de kosten van sportmaterialen die door [C] worden gekocht en haar eigendom worden.
18. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat [de Inspecteur] terecht de correcties met betrekking tot het sportpark [A] heeft aangebracht.
19. Bij de aan de naheffingsaanslag ten grondslag gelegde facturen is sprake van facturen van de firma [F] ( [F] ) met als omschrijving 'Onderhoud sportvelden en groenvoorzieningen op sportpark [B] '. [Belanghebbende] heeft gesteld dat bij het tegen vergoeding ter beschikking stellen van de tot het sportpark behorende voetbalaccommodatie aan [D] sprake is van het gelegenheid geven tot sportbeoefening.
20. Uit de tussen [belanghebbende] en [D] gesloten gebruiksovereenkomst van 15 juni 2012 (de gebruiksovereenkomst) blijkt dat [D] tegen betaling per half jaar van een vaste vergoeding het exclusieve recht heeft verkregen om de voetbalaccommodatie tijdens separaat af te spreken uren te gebruiken. Gelet hierop is bij onderhavige terbeschikkingstelling sprake van verhuur van onroerende zaken als bedoeld in artikel 11, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet OB.
21. Ter onderbouwing van haar opvatting dat ook in dit geval sprake is van aanvullend dienstbetoon in de hiervoor onder 13. genoemde zin, heeft [belanghebbende] onder verwijzing naar artikel 1.1 van de gebruiksovereenkomst gesteld dat zij het beheer en onderhoud verricht en voorts toezicht houdt op het gebruik van de voetbalaccommodatie.
22. [ Belanghebbende] heeft het gestelde niet aannemelijk gemaakt. Allereerst blijkt uit de door [belanghebbende] met [D] gesloten overeenkomst tot beheer en klein onderhoud van 15 juni 2012 dat in afwijking van artikel 1.1 van de gebruiksovereenkomst het beheer en klein onderhoud door [D] worden verricht. Deze uitbesteding maakt niet dat de terbeschikkingstelling niet langer als verhuur kan worden aangemerkt omdat de beheer- en onderhoudswerkzaamheden ook hier niet aan een derde maar aan de afnemer van de prestatie, [D] , zijn uitbesteed. Voorts kan het aan [F] uitbestede onderhoud niet als aanvullend dienstbetoon worden aangemerkt. Dit onderhoud, in casu ziende op de instandhouding van het verhuurde object, wordt blijkens vaste jurisprudentie immers geacht te behoren tot de normaal aan verhuur gerelateerde activiteiten.
23. Ook het beroep van [belanghebbende] op het Sportbesluit faalt. Gelet op genoemde overeenkomst tot beheer en klein onderhoud is ook in dit geval niet aan het in onderdeel 2.3 van het Sportbesluit opgenomen derde vereiste voldaan.
24. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de facturen van [F] blijkens de projectomschrijving mede betrekking hebben op andere delen van sportpark [B] en dus niet alleen zien op de aan [D] ter beschikking gestelde voetbalaccommodatie.
25. Gesteld noch gebleken is dat de beschikking belastingrente 2013 op een te hoog bedrag is berekend.
26. [ Belanghebbende] heeft niet betwist dat voor het jaar 2013 terecht een verzuimboete is opgelegd. Nu gezien het vorenstaande de naheffingsaanslag in stand blijft, is de boete niet naar een te hoog bedrag aan [belanghebbende] opgelegd.
27. Met betrekking tot de vraag of het resultaat van een steekproef in enig jaar mag worden geëxtrapoleerd naar andere jaren heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 14 maart 2008 (ECLI:NL:HR:2008:AU0838) geoordeeld dat een dergelijke extrapolatie in beginsel slechts verantwoord is indien er voldoende grond is om aan te nemen dat de desbetreffende tijdvakken een constant beeld vertonen wat betreft de van belang zijnde feitelijke situatie. 28. Voor wat de hier van belang zijnde feitelijke situatie betreft, heeft [de Inspecteur] zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat daarbij een rol van betekenis dient te worden toegekend aan de administratieve organisatie en interne beheersing (interne beheersorganisatie) van [belanghebbende]. In beginsel kan [de Inspecteur] worden gevolgd in diens stelling dat de oorzaak van een onjuistheid in de aangifte omzetbelasting vooral is gelegen in de gebreken van de interne beheersorganisatie.
29. De door [de Inspecteur] gestelde omstandigheid dat de interne beheersorganisatie van [belanghebbende] voor het jaar 2012 nagenoeg identiek is aan die voor het jaar 2013 acht de rechtbank evenwel onvoldoende voor de daaraan door [de Inspecteur] verbonden conclusie dat in het jaar 2012 dezelfde onterechte aftrek van voorbelasting heeft plaatsgevonden als in 2013. De door [de Inspecteur] voor het jaar 2013 vastgestelde fout betreft niet een structurele fout die bij alle BTW-facturen wordt gemaakt, maar is een fout als gevolg van een onjuiste kwalificatie door [belanghebbende] van de aan de aftrek ten grondslag liggende specifieke prestatie. Onder deze omstandigheden dient feitelijk te worden vastgesteld dat die foutieve kwalificatie zich ook in het geëxtrapoleerde jaar 2012 in ieder geval ten minste éénmaal heeft voorgedaan. [Des Inspecteurs] enkele stelling dat aannemelijk is dat ook voor 2012 zodanige facturen met betrekking tot de sportparken [A] en [B] bestaan, is daartoe onvoldoende.
30. Nu [de Inspecteur] zodanig feitelijk onderzoek niet heeft verricht, is het beroep inzake het jaar 2012 reeds om die reden gegrond. De naheffingsaanslag alsmede de rente- en boetebeschikking dienen te worden vernietigd.
31. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep tegen de naheffingsaanslag 2012 gegrond te worden verklaard en dient het beroep tegen de naheffingsaanslag 2013 ongegrond te worden verklaard.
32. De rechtbank veroordeelt [de Inspecteur] in de door [belanghebbende] in de zaak SGR 16/10292 gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.236 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 246, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1).