Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
8 februari 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 februari 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 maanden voor medeplegen van poging tot inbraak, poging tot zware mishandeling en het aanwezig hebben van GHB. In hoger beroep zijn enkel de zaken B (poging tot zware mishandeling) en C (aanwezigheid van GHB) aan de orde gekomen. Het hof bepaalde de straf voor zaak A (medeplegen poging tot inbraak) op 3 weken gevangenisstraf en legde voor de andere zaken een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden op.
De Hoge Raad heeft in deze uitspraak de vraag behandeld of het hof bij de strafbepaling voor zaak A de eerder opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf had moeten respecteren. De Hoge Raad oordeelde dat het hof had miskend dat bij samenloop van feiten, wanneer het hoger beroep niet tegen het vonnis als geheel is gericht, het hof op basis van artikel 423.4 van het Wetboek van Strafvordering de sanctie voor de niet aan zijn oordeel onderworpen feiten moet bepalen. Dit houdt in dat het hof moet vaststellen welk gedeelte van de hoofdstraf door de eerste rechter is opgelegd voor het feit dat niet aan het hof is voorgelegd.
De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof enkel voor wat betreft de strafbepaling van zaak A en wees de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep voor het overige, wat betekent dat de andere beslissingen van het hof in stand blijven.