Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
1 november 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 november 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 21 oktober 2020. De verdachte, geboren in 1988, had beroep ingesteld tegen de uitspraak van het hof, waarbij hij was veroordeeld voor opzettelijk niet voldoen aan een ambtelijk bevel, specifiek een gebiedsverbod zoals vastgelegd in artikel 184.1 van het Wetboek van Strafrecht. De advocaat van de verdachte, G. Spong, heeft een cassatiemiddel ingediend, waarop de advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte over de uitspraak van het hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. Het was niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel was gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand bleef. Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.