ECLI:NL:GHAMS:2020:4088

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2020
Publicatiedatum
25 februari 2022
Zaaknummer
23-003135-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in verband met handel in verdovende middelen

Dit arrest is gewezen door het gerechtshof Amsterdam in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 8 augustus 2019. De zaak betreft de verdachte, geboren in 1988, die in hoger beroep is gegaan tegen het vonnis van de politierechter. Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep op 7 oktober 2020 gehouden en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de argumenten van de raadsman. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren en een geldboete van € 587,00.

Het hof heeft de behandeling van de zaak in hoger beroep in overweging genomen, rekening houdend met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft besloten het vonnis waarvan beroep te bevestigen, maar met een nadere overweging over de gevorderde geldboete. Het hof is van oordeel dat de gevorderde geldboete geen passende straf is, omdat de verdachte niet is beschuldigd van de handel in verdovende middelen en dit niet is bewezen. De wet biedt in deze situatie geen mogelijkheid voor verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geldbedrag. Het hof concludeert dat het opleggen van een geldboete in deze context niet gerechtvaardigd is en dat het openbaar ministerie het conservatoir beslag op het inbeslaggenomen geldbedrag op passende wijze moet afhandelen.

In de beslissing bevestigt het hof het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van de overwegingen die zijn gemaakt. Dit arrest is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 oktober 2020, waarbij mr. N. van der Wijngaart niet in staat was om het arrest mede te ondertekenen.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003135-19
datum uitspraak: 21 oktober 2020
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 8 augustus 2019 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-063399-19 en 13-055539-19 en 13-088594-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 7 oktober 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het in zaak A onder 1, zaak B onder 1 en zaak C onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren met aftrek van voorarrest en een geldboete ter hoogte van € 587,00.

Vonnis waarvan beroep

De behandeling van de zaak in hoger beroep, rekening houdend met de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, heeft het hof niet gebracht tot andere beslissingen dan de politierechter. Het vonnis waarvan beroep zal daarom worden bevestigd, met dien verstande dat het hof een nadere overweging met betrekking tot de door de advocaat-generaal gevorderde geldboete opneemt.

Nadere overweging met betrekking tot de gevorderde geldboete

Met de raadsman is het hof van oordeel dat de door de advocaat-generaal gevorderde geldboete geen passende straf is. Daarbij neemt het hof in overweging dat de eis van de advocaat-generaal er vanuit gaat dat het onder de verdachte inbeslaggenomen geldbedrag van handel in verdovende middelen afkomstig is. Aangezien in deze strafzaak de verdachte niet de handel in verdovende middelen ten laste is gelegd en deze daarom ook niet is bewezenverklaard, biedt de wet in de onderhavige situatie geen mogelijkheid voor verbeurdverklaring, hetgeen in een dergelijk geval geëigend zou zijn. Nu oplegging van een geldboete ter hoogte van het onder de verdachte inbeslaggenomen geldbedrag in de gegeven situatie bezwaarlijk anders kan worden gezien dan als een verkapte en daarmee oneigenlijke verbeurdverklaring en tot het opleggen van een geldboete ook overigens geen termen aanwezig worden geacht zal het hof hiertoe dan ook niet overgaan.
Ten overvloede merkt het hof op dat het er vanuit gaat dat het conservatoir beslag op het onder de verdachte inbeslaggenomen geldbedrag op passende wijze door het openbaar ministerie wordt afgehandeld.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N. van der Wijngaart, mr. F.M.D. Aardema en mr. K.J. Veenstra, in tegenwoordigheid van mr. L. Pothast, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 21 oktober 2020.
Mr. N. van der Wijngaart is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]