ECLI:NL:HR:2022:1477

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 oktober 2022
Publicatiedatum
17 oktober 2022
Zaaknummer
21/03676
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van niet-ontvankelijkheid in hoger beroep wegens gebruik van vals identiteitsbewijs

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 oktober 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte was in eerste aanleg door de politierechter veroordeeld voor het voorhanden hebben van een vals Italiaans identiteitsbewijs en een vals rijbewijs. Het gerechtshof verklaarde de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, omdat hij bij het instellen van het hoger beroep niet zijn ware persoonsgegevens had bekendgemaakt. De Hoge Raad oordeelt echter dat de omstandigheid dat de verdachte mogelijk een andere naam heeft, niet automatisch leidt tot niet-ontvankelijkheid in het hoger beroep. De Hoge Raad verwijst naar eerdere uitspraken waarin is vastgesteld dat het hoger beroep kan worden ingesteld namens de persoon die is gedagvaard, ook al is er twijfel over de identiteit. De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het hof en wijst de zaak terug naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor herbehandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/03676
Datum18 oktober 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 25 augustus 2021, nummer 20-002322-19, in de strafzaak
tegen
EEN PERSOON GEDAGVAARD ALS [verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.I. Takens en T.P.A.M. Wouters, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de beslissing van het hof de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het ingestelde hoger beroep.
2.2
De politierechter heeft in eerste aanleg bewezenverklaard dat - kort gezegd - de verdachte een valse ID-kaart en een valselijk opgemaakt rijbewijs voorhanden heeft gehad (artikel 231 respectievelijk artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht). Het veroordelend vonnis is gewezen ten laste van een persoon “gedagvaard als [verdachte]”.
2.3.1
Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het tegen dit vonnis ingestelde hoger beroep. De uitspraak van het hof houdt onder meer het volgende in:
“Een rechtsmiddel kan slechts worden aangewend onder bekendmaking van de persoonsgegevens van de verdachte. Het spreekt vanzelf dat die gegevens de ware persoonsgegevens behoren te betreffen.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep naar voren gebracht dat niet kan worden uitgesloten dat de verdachte wel [verdachte] heet. Zo is bijvoorbeeld bekend dat de verdachte oorspronkelijk uit Albanië komt en niet is gebleken dat er onderzoek is gedaan bij de Albanese autoriteiten of zij iemand kennen met de naam [verdachte] en met een gelijkende gelaatsfoto.
Het hof overweegt als volgt.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld onder de naam [verdachte]. De verdachte is ook als zodanig gedagvaard. Aan de hand van het politiedossier, in het bijzonder het procesverbaal van bevindingen van wachtmeester [verbalisant 2] (politiedossier p. 42-43), stelt het hof vast dat de Italiaanse identiteitskaart - waarop de persoonsgegevens [verdachte] staan vermeld - waarmee de verdachte zich trachtte te identificeren bij de KMar, vervalst is. Wachtmeester [verbalisant 1] van de KMar stelde na onderzoek vast dat de door de verdachte opgegeven persoonsgegevens bij de Italiaanse autoriteiten bekend zijn, maar dat uit de daaraan gekoppelde gelaatsfoto blijkt, dat hieraan een andere persoon is gekoppeld dan de verdachte (politiedossier pagina 13). De vervalste identiteitskaart op naam van [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats], waarvan de verdachte gebruik maakte en waarop een op de verdachte gelijkende gelaatsfoto was bevestigd (politiedossier pagina 10), bleek in Italië te zijn gestolen, verduisterd of anderszins als vermist te zijn gemeld (politiedossier pagina 42, 43 en 45). Naar het oordeel van het hof kan het aldus niet anders zijn dan dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van een gestolen/verduisterde of vermiste - en vervolgens vervalste - Italiaanse identiteitskaart van een persoon die in Italië onder de naam [verdachte] bekend is.
In het verlengde van deze vaststelling oordeelt het hof, dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat de verdachte die in bezit is van de in Italië gestolen/verduisterde of anderszins als vermist opgegeven identiteitskaart van een persoon [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats], niet zijnde verdachte, toevallig zelf ook en [verdachte] heet en op [geboortedatum] 1991 geboren is te [geboorteplaats]. Het verweer van de raadsman dat niet kan worden uitgesloten dat de verdachte over dezelfde persoonsgegevens beschikt als de persoon in Italië en [verdachte] heet en is geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats], wordt derhalve verworpen.
Het hof zal de verdachte niet-ontvankelijk verklaren in het namens hem ingestelde hoger beroep, nu van de zijde van de verdachte is nagelaten om bij het instellen van het hoger beroep zijn ware persoonsgegevens bekend te maken.”
2.3.2
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte onder meer het volgende aangevoerd:
“Ik kan naar eer en geweten verklaren dat ik niet anders weet dan dat mijn cliënt [verdachte] heet. Daarom is ook vanuit kantoor onder die naam hoger beroep ingesteld. (...). Mijn stelling is dat [verdachte] is veroordeeld en dat [verdachte] hoger beroep heeft ingesteld.”
2.4
Anders dan het hof kennelijk heeft geoordeeld, doet zich hier niet het in HR 27 februari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AB0259, bedoelde geval voor dat beroep is ingesteld tegen een einduitspraak waarin de verdachte op andere wijze dan bij naam is aangeduid. In aanmerking genomen dat hoger beroep is ingesteld namens [verdachte] tegen het vonnis van de politierechter dat is gewezen ten laste van een persoon “gedagvaard als [verdachte]”, en het standpunt van de gemachtigde raadsman inhoudt dat zijn cliënt degene is ten laste van wie het vonnis is gewezen, leidt de omstandigheid dat de verdachte (mogelijk) anders is geheten niet zonder meer tot de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep (vgl. HR 18 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3293 en HR 8 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:886). Het cassatiemiddel klaagt daarover terecht.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
18 oktober 2022.