ECLI:NL:HR:2022:1458

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 oktober 2022
Publicatiedatum
13 oktober 2022
Zaaknummer
22/00279
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking van het gerechtshof Den Haag inzake bewindvoering en ontslag bewindvoerder

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 oktober 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de onderbewindstelling van een man die lijdt aan Lewy Body dementie. De man, die in cassatie is gegaan, verzocht om het ontslag van zijn vrouw als bewindvoerder. De vrouw had eerder verzocht om de man onder bewind te stellen, zonder dat de man zelf was gehoord. De kantonrechter had de vrouw als bewindvoerder benoemd, maar de man was het hier niet mee eens en had in hoger beroep verzocht om de eerdere beschikkingen van de kantonrechter te vernietigen.

Het hof had de eerdere beschikkingen bekrachtigd, maar de man stelde dat er sprake was van een vertrouwensbreuk en dat hij niet gehoord was in de benoeming van de bewindvoerder. De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de vrouw niet als bewindvoerder kon worden ontslagen, vooral gezien het feit dat de man niet was gehoord voorafgaand aan de benoeming. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het gerechtshof Den Haag en verwees de zaak naar het gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling.

Deze uitspraak benadrukt het belang van hoor en wederhoor in procedures rondom bewindvoering, vooral wanneer de rechthebbende niet in staat is om zijn belangen zelf te behartigen. De Hoge Raad heeft hiermee een belangrijke stap gezet in de bescherming van de rechten van personen die onder bewind zijn gesteld.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer22/00279
Datum14 oktober 2022
BESCHIKKING
In de zaak van
[de rechthebbende],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: de man dan wel de rechthebbende,
advocaat: R.L.M.M. Tan,
tegen
1. [de bewindvoerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: de vrouw dan wel de bewindvoerder,
advocaat: N.C. van Steijn.
2. [de zoon],
wonende te [woonplaats],
BELANGHEBBENDE in cassatie,
hierna: de zoon,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
de beschikkingen in de zaken 8958098 \ EJ VERZ 21-80075 en 9041173/EJ VERZ 21-81448 van de kantonrechter te Leiden van 9 februari 2021 en 24 maart 2021;
de beschikking in de zaak 200.294.318/01 van het gerechtshof Den Haag van 27 oktober 2021.
De man heeft tegen de beschikking van het hof beroep in cassatie ingesteld. De procesinleiding is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft verzocht het beroep te verwerpen.
De zoon heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van de man heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
De man lijdt aan Lewy Body dementie.
2.2
Op 5 januari 2021 is bij de griffie van de kantonrechter ingekomen het verzoekschrift van de vrouw tot onderbewindstelling van de man, haar echtgenoot, waarbij zij zichzelf als bewindvoerder heeft voorgesteld. In het verzoekschrift is bij de vraag: “Kan de betrokkene de strekking van het verzoek begrijpen en zijn of haar mening daarover geven?” aangekruist: “Nee”.
2.3
De kantonrechter heeft de man niet opgeroepen en heeft alleen de vrouw over het verzoek gehoord.
2.4
Bij beschikking van 9 februari 2021 heeft de kantonrechter de goederen die (zullen) toebehoren aan de man onder bewind gesteld wegens zijn lichamelijke of geestelijke toestand en de vrouw tot bewindvoerder benoemd.
2.5
Op 18 februari 2021 heeft de man aan de kantonrechter verzocht de vrouw als bewindvoerder te ontslaan en andere bewindvoerders te benoemen.
2.6
Bij beschikking van 24 maart 2021 heeft de kantonrechter het verzoek tot ontslag van de vrouw als bewindvoerder afgewezen en de zaak aangehouden om de man in de gelegenheid te stellen op zoek te gaan naar een (professionele) bewindvoerder die tezamen met de vrouw het bewind kan uitvoeren.
2.7
De man heeft in hoger beroep het hof verzocht de beide beschikkingen van de kantonrechter te vernietigen en, primair, het verzoek tot onderbewindstelling af te wijzen, dan wel, subsidiair, de vrouw als bewindvoerder te ontslaan.
2.8
Het hof [1] heeft de beschikkingen van de kantonrechter bekrachtigd. Het heeft, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen.
Het hoger beroep strekt er mede toe om in eerste aanleg eventueel gemaakte fouten of omissies te herstellen. De man en zijn advocaat zijn in hoger beroep alsnog in de gelegenheid gesteld hun standpunten ten aanzien van de onderbewindstelling kenbaar te maken en toe te lichten. Het gestelde verzuim van hoor en wederhoor in eerste aanleg is hierdoor voldoende hersteld. (rov. 5.1)
De man is als gevolg van de ziekte waaraan hij lijdt lichamelijk en geestelijk kwetsbaar, zodanig dat hij voor de dagelijkse zorg gedeeltelijk afhankelijk is van anderen. Van dementie lijkt bij de man (nog) geen sprake, van onder meer geheugenproblemen passend bij zijn ziekte wel. De man heeft aangevoerd dat hij op dit moment nog wel in staat is keuzes te maken wat betreft zijn financiën. Dat wordt bevestigd in de overgelegde medische verklaring van een specialist ouderengeneeskunde. Daarin staat echter ook dat de man op dit moment niet volledig in staat is zijn financiën zelfstandig te regelen. Naast de praktische problemen die te maken hebben met digitaal bankieren/computervaardigheid zijn ook de rekenvaardigheid en het probleemoplossend vermogen van de man verminderd en heeft hij bij het afwegen van verschillende alternatieven behoefte om met iemand te sparren om alles voor zichzelf op een rij te kunnen zetten. Dit weegt zwaar omdat de man een aanzienlijk vermogen in zijn holding heeft opgebouwd. Een verkeerde aanwending daarvan kan grote gevolgen hebben voor de financiële positie van de man en daarmee ook voor de kinderen die hij samen met de vrouw heeft. (rov. 5.7)
Het hof is van oordeel dat de man als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam niet in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen van vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen. Het hof onderschrijft daarom het door de kantonrechter uitgesproken bewind. (rov. 5.8)
De man heeft in eerste aanleg geen uitdrukkelijke voorkeur voor een bewindvoerder kunnen opgeven. Op grond van de volgorde die in de wet is vermeld, komt de echtgenote van de rechthebbende als eerste in aanmerking om als zodanig te worden benoemd. Dat verklaart waarom de kantonrechter de vrouw als bewindvoerder heeft benoemd. Hoewel het hof kan begrijpen dat de wijze waarop de onderbewindstelling heeft plaatsgevonden het vertrouwen van de man in de vrouw heeft geschaad, is niet gebleken dat de vrouw niet geschikt is de taak van bewindvoerder uit te voeren. Ook is niet gebleken dat vrouw de vermogensrechtelijke belangen van de man heeft veronachtzaamd. Dat de man en de vrouw verschillen van mening over de aanwending van het vermogen van de man levert daarvoor onvoldoende grond op. Het op juiste wijze behartigen van de vermogensrechtelijke belangen van de man is ook in het belang van de vrouw als echtgenote van de man en met name ook in het belang van de twee kinderen van partijen. De vrouw heeft daarbij de afgelopen periode het advies van een professional ingewonnen. Bovendien heeft de vrouw meegedeeld volledig open te staan voor benoeming van een tweede, professionele, bewindvoerder, juist ook om de uitvoering van het bewind voor de man acceptabeler te maken. Het hof wijst aldus het verzoek van de man tot ontslag van de bewindvoerder af. (rov. 5.10)

3.Beoordeling van het middel

3.1
Onderdeel C van het middel klaagt onder meer dat het oordeel van het hof om de vrouw niet als bewindvoerder te ontslaan onvoldoende is gemotiveerd, gezien het standpunt van de man dat sprake is van een absolute vertrouwensbreuk, onder meer als gevolg van het feit dat de vrouw de onderbewindstelling buiten medeweten van de man heeft verzocht.
3.2
Art. 1:435 lid 3 BW bepaalt dat de rechter bij de benoeming van de bewindvoerder de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende volgt, tenzij gegronde redenen zich tegen zodanige benoeming verzetten. Art. 1:448 lid 2 BW bepaalt onder meer dat ontslag aan de bewindvoerder wordt verleend wegens gewichtige redenen.
3.3
Het hof heeft bij de beoordeling van het verzoek van de man tot ontslag van de vrouw als bewindvoerder getoetst of de vrouw ongeschikt is als bewindvoerder en of is gebleken dat zij de vermogensrechtelijke belangen van de man heeft veronachtzaamd.
Het hof heeft bij zijn oordeel niet meegewogen de stelling van de man dat de benoeming van de vrouw tot bewindvoerder met schending van hoor en wederhoor tot stand is gekomen, waardoor met de uitdrukkelijke voorkeur van de man geen rekening is gehouden. Evenmin is het hof in voldoende mate ingegaan op het standpunt van de man dat door de handelwijze van de vrouw een absolute vertrouwensbreuk tussen hem en de vrouw is ontstaan. Aldus heeft het hof zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd. Een gewichtige reden voor ontslag kan erin zijn gelegen dat de rechthebbende niet over de persoon van de bewindvoerder is gehoord voorafgaand aan diens benoeming zodat met zijn uitdrukkelijke voorkeur geen rekening is gehouden, terwijl de rechthebbende zich nadien tegen diens benoeming heeft verzet.
3.4
De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van het gerechtshof Den Haag van 27 oktober 2021;
- verwijst het geding naar het gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, als voorzitter, A.E.B. ter Heide en F.R. Salomons, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op
14 oktober 2022.

Voetnoten

1.Gerechtshof Den Haag 27 oktober 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2060.