Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
11 oktober 2022.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van een klager tegen de inhouding van zijn rijbewijs op grond van artikel 164.8 van de Wegenverkeerswet 1994. Het rijbewijs van de klager was op 15 augustus 2021 ingevorderd in verband met de verdenking van rijden onder invloed van alcohol. De officier van justitie heeft vervolgens besloten het rijbewijs voor een periode van 10 maanden, tot en met 11 juni 2022, onder zich te houden. Echter, op 11 februari 2022 heeft de officier van justitie het rijbewijs van de klager teruggestuurd, omdat het onderzoek niet binnen de wettelijk vereiste termijn van 6 maanden na de invordering was gestart. Hierdoor was er geen sprake meer van een geldige inhouding van het rijbewijs op basis van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klager geen belang meer heeft bij het cassatieberoep, aangezien de inhouding van het rijbewijs niet meer van toepassing is. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van het beroep, en de Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd. De beslissing is genomen op 11 oktober 2022, waarbij de Hoge Raad het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard. De uitspraak is gedaan door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.