ECLI:NL:HR:2022:1404

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 oktober 2022
Publicatiedatum
7 oktober 2022
Zaaknummer
20/03613
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over mishandeling en vrijheidsberoving van kinderen door vader

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 oktober 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte, een vader uit Bunschoten-Spakenburg, was veroordeeld voor mishandeling van zijn kinderen en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De rechtbank had hem een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaren opgelegd. De verdediging had in hoger beroep bepleit dat de straf gelijk moest zijn aan het voorarrest, maar het hof bevestigde de strafoplegging van de rechtbank. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de verdachte over de motivering van de strafoplegging niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak. De Hoge Raad stelde vast dat het hof de strafoplegging niet onbegrijpelijk had gemotiveerd en dat het niet verplicht was om verder in te gaan op nieuwe argumenten die in hoger beroep naar voren waren gebracht, zoals de beroerte van de verdachte. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de straf van twee jaren gevangenisstraf.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/03613
Datum11 oktober 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 oktober 2020, nummer 21-003082-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.W.D. Roozemond, advocaat te Utrecht, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging en tot terugwijzing naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem teneinde in zoverre opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt dat het hof de strafoplegging, gelet op wat namens de verdachte in hoger beroep is aangevoerd over de strafmaat, onbegrijpelijk dan wel ontoereikend heeft gemotiveerd.
3.2.1
Het hof heeft de verdachte wegens – kort gezegd – mishandeling van zijn kinderen en wederrechtelijke vrijheidsberoving, beide meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaren.
3.2.2
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 13 oktober 2020 heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“Strafmaatverweer
Speciale en generale preventie en genoegdoening
71. [verdachte] is van mening dat in de strafmaat onvoldoende rekening is gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de omstandigheden die zich na het feit hebben voorgedaan en de persoonlijke omstandigheden van [verdachte].
72. Allereerst is [verdachte] van mening dat de lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf die aan hem is opgelegd, niet in lijn is met de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd. In vergelijkbare zaken worden beduidend lagere straffen opgelegd. Een opsomming zal ik u geven.
Generale preventie en genoegdoening
Rechtbank Rotterdam d.d. 11 november 2013, ECLi:NL:RBROT:2013:8845
73. In deze zaak was de verdachte pleegmoeder van twee slachtoffers die op zeer jonge leeftijd bij haar zijn komen wonen. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan het stelselmatig mishandelen van deze kinderen gedurende een periode van circa 4,5 jaar. De twee slachtoffers zijn met verschillende harde voorwerpen (riem, slipper, stok/lat, pollepel, paraplu en vlakke hand) geslagen om hen te corrigeren in hun gedrag. Ook heeft verdachte de kinderen met blote knieën op stenen laten zitten. Aan de verdachte is een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand opgelegd met een proeftijd van twee jaar en een taakstraf van 120 uur. In hoger beroep is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van 150 uur.
Rechtbank Utrecht d.d. 8 april 2009, ECLI:NL:RBUTR:2009:BI0820
74. In deze zaak is de verdachte veroordeeld voor stelselmatige mishandeling van zijn vrouw en dochter gedurende respectievelijk circa 6 en 4 jaar. Daarnaast is de verdachte veroordeeld voor het meermalen pogen om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan zijn zoon gedurende circa 6 jaar. Voorts is de verdachte veroordeeld voor het mishandelen van de vriend van zijn dochter. De verdachte heeft de slachtoffers onder andere aan de haren getrokken, geslagen en geschopt en hen met voorwerpen - stokken, schep, hooivork, bezem - geslagen. De officier eiste een straf van 18 maanden met aftrek waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft afgeweken van deze eis en heeft de verdachte veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden met een proeftijd van twee jaar. Ter onderbouwing stelt de rechtbank dat het in het belang van de verdachte is dat hij binnen afzienbare tijd een behandeling in De Waag ondergaat en dat de kans groot is dat verdachte bij een (langdurige) onvoorwaardelijke gevangenisstraf zijn bedrijf kwijtraakt, waarmee het belang van zijn gezin niet is gediend.
Rechtbank Utrecht d.d. 20 juli 2009, ECL!:NL:RBUTR:2009:BJ3129
75. In onderhavige zaak is de verdachte veroordeeld voor mishandeling meermalen gepleegd van vier kinderen gedurende circa 11 jaar waarbij de verdachte met een lat en/of kleerhanger en/of met gebalde vuisten en/of vlakke hand heeft geslagen en/of gestompt en/of met geschoeide voet heeft geschopt en/of getrapt en/of hardhandig aan een oor heeft vastgepakt en/of getrokken. De rechtbank achtte een werkstraf van 120 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, gericht op het ondergaan van een behandeling bij een forensische polikliniek, passend en geboden.
Rechtbank Maastricht d. d. 7 augustus 2012, ECU:NL:RBMAA:2012:BX4010
76. De verdachte werd in deze zaak veroordeeld voor mishandeling meermalen gepleegd van zijn zoon gedurende ruim vier jaar, door met de vlakke hand tegen het gezicht of hoofd te slaan. De verdachte is veroordeeld tot een werkstraf van 30 uur, te vervangen door 15 dagen vervangende hechtenis.
Rechtbank Utrecht d.d. 25 september 2003, ECLi:NL:RBUTR:2003:AL2042
77. De verdachte in deze zaak heeft zijn gezinsleden jarenlang stelselmatig emotioneel leed en lichamelijk letsel toegebracht, veroorzaakt door een aaneenschakeling van door hem gepleegde mishandelingen. Deze mishandelingen bestonden uit het slaan van zijn echtgenote en zijn acht kinderen variërend in de leeftijd van 1 tot 20 jaar, waarbij de verdachte gebruik maakte van een lat/stok. Voorts heeft de verdachte een kussen op het hoofd van zijn echtgenote gedrukt, als gevolg waarvan haar bijna de mogelijkheid werd ontnomen om adem te halen. Ook in deze zaak was sprake van godsdienstige opvattingen. De verdachte wordt veroordeeld voor poging tot doodslag, mishandeling van zijn kinderen meermalen gepleegd, bedreiging met zware mishandeling meermalen gepleegd en mishandeling begaan tegen zijn echtgenote, meermalen gepleegd. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden op, waarvan vijf maanden voorwaardelijk.
Rechtbank Midden-Nederland d. d. 28 mei 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:2459
78. In deze zaak achtte de rechtbank bewezen dat de verdachte in een periode van respectievelijk 8 en 4 jaar zijn twee kinderen meermalen heeft mishandeld door telkens onder meer met een riem, gebalde vuist en zijn hand tegen het lichaam te slaan en stompen, aan de oren te hebben getrokken, de keel te hebben vastgepakt en dichtgeknepen en de kinderen tegen de kast te hebben geduwd. De rechtbank heeft de verdachte een werkstraf opgelegd voor de duur van 240 uren, waarvan 60 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Uit bovengenoemde uitspraken volgt dat cliënt verhoudingsgewijs zwaar is gestraft. Met name de zaak die diende bij de rechtbank Utrecht is vergelijkbaar met onderhavige zaak. Het ging in die zaak ook om jarenlange stelselmatige mishandeling van 9 personen (8 kinderen en de echtgenote), waarbij de verdachte ook gebruik maakte van een lat. De zaak is verder vergelijkbaar omdat ook in die zaak de verdachte geen (relevante) documentatie had en vergelijkbare godsdienstige opvattingen had. In die zaak is een aanzienlijk lagere straf opgelegd. Weliswaar was in die zaak geen sprake van opsluitingen, maar wel van een bewezenverklaring voor poging doodslag.
Verder is de verdediging van mening dat alle ontwikkelingen bij elkaar opgeteld vanaf de aanhouding tot en met de terechtzitting in hoger beroep een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet meer rechtvaardigen. Wellicht is dit nog wel het meest belangrijkste punt van het hoger beroep, niet meer de gevangenis terug in. Te meer gezien [verdachte] een beroerte heeft gehad.
Speciale preventie en genoegdoening
79. De onderbouwing daarvoor wordt gevonden in rapporten van [verdachte] en [medeverdachte] van Forensisch Maatwerk. Voor [verdachte] volgt daaruit dat:
Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal schade op diverse leefgebieden geven. Op zowel emotioneel welzijn, inkomen en omgaan met geld als huisvesting en wonen. Ook verder ontwikkeling van problemen ten aanzien van de lichamelijke gezondheid (stress/beroerte) zijn al een verhoogd risico en zullen waarschijnlijk een alsmaar groter risico vormen. De bedrijven kunnen niet alleen door de partner van betrokkene in stand gehouden worden. Tevens zal een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet tot (positieve) gedragsverandering leiden.
80. Ook [betrokkene 2] - die het gezin jarenlang heeft begeleid - heeft verklaard:
benoemt dat de situatie waarin betrokkene en zijn vrouw zijn beland erg belastend voor hen is en hoopt dat hierin snel rust voor hen komt. Hij geeft aan dat hij weet dat enkele meerderjarige kinderen uit het gezin problemen hebben op het gebied van alcohol en drugs. Ook dat er een inbraak heeft plaatsgevonden in de woning van betrokkene met camerabeelden van de personen, maar dat deze zaak niet meegenomen wordt in het geheel. Het verbaast hem dat betrokkene zelfs als verdachte was beschreven in plaats van slachtoffer en dit ook op zijn strafblad was gekomen. ‘De aantijgingen moeten genuanceerd worden, alles wordt uit zijn verband getrokken en de focus ligt heel erg op betrokkene en zijn vrouw. Ze zullen breder moeten kijken, vanuit diverse oogpunten', aldus [betrokkene 2].
81. [verdachte] geeft verder aan dat bij de strafoplegging rekening moet worden gehouden dat [verdachte] voor een langere periode onterecht een advocaat is onthouden door het OM. Dit zou niet zijn gebeurd op grond art. 50 Sv, maar door de PI daarover instructies te geven. Dit betekende volledige afsluiting van de buitenwereld omdat er beperkingen zouden zijn opgelegd.
82. Ook de materiele schade is aanzienlijk. De Audi van [verdachte] is over een lange periode in beslaggenomen geweest. Daardoor is een aanzienlijke waardevermindering ontstaan. Ook zat de auto onder de krassen, waarover schikkingen met de politie en de Domeinen zijn getroffen. Aan het treffen van schikkingen is [verdachte] ook veel tijd kwijt geweest.
83. De kettingzaag is vernietigd door de Domeinen en daarvoor wordt slechts een fractie van de waarde aangeboden. Het heeft geen enkele zin om hierover te procederen, omdat je dan meer geld kwijt bent dan wordt aangeboden, maar minder dan de waarde op het moment van inbeslagneming.
84. Zoals uit het dossier volgt heeft [verdachte] eerst aangifte tegen zijn kinderen gedaan. Pas toen is er aangifte gedaan tegen hem. Deze zaak is door het OM niet opgepakt. Althans, ze hebben dit zo laten versloffen dat het geen zaak meer kon worden. Het OM wilde uiteraard niet dat naar voren zou komen dat een deel van de aangevers van [verdachte] hadden gestolen. De betrouwbaarheid van de aangevers zou daarmee ter discussie komen te staan uiteraard.
85. Dan speelde nog de verkrachtingszaak van [slachtoffer 1]. In de voorlichtingsrapportage geeft [verdachte] daarover aan dat:
Over het strafproces zegt betrokkene het volgende: ‘ik heb met het hele proces geen moeite, maar dan moeten ze wel recht doen’. Op de vraag wat betrokkene hiermee bedoelt zegt hij: ‘Het moet afgewikkeld worden zoals het hoort. De diefstal en de verkrachting van de dochters door hun broer hoort daar ook bij.
86. Je kunt vinden wat je wilt over [verdachte], maar hier heeft hij een terecht punt. Er waren voldoende aanknopingspunten voor het OM om in een vroeg stadium de verkrachtingszaak en de diefstal zaak op te pakken. Hiermee is niets gedaan. Het is alleszins begrijpelijk dat dit tot frustratie bij [verdachte] leidt maar ook tot het gevoel van ongelijke behandeling. Dat er met twee maten is gemeten, zonder dat [verdachte] voor de consequenties is weggelopen, vreet aan hem. Dit dient in de strafmaat terug te komen.
87. Ook is de voorlopige hechtenis bijzonder zwaar voor [verdachte] geweest, nu hem - ondanks dat hij daarom gevraagd had - zijn medicijnen zijn onthouden voor een hoge bloeddruk voor 12 dagen. De onderdruk was 135 en de bovendruk 245. Nadien is [verdachte] pas naar het ziekenhuis overgebracht vanuit de Pl-Nieuwegein. De voorlopige hechtenis is voor [verdachte] bijzonder zwaar geweest.
88. Na de voorlopige hechtenis heeft er een ernstig ongeval plaatsgevonden met een kleinkind van [verdachte]. [verdachte] en zijn vrouw konden geen zorg voor het kind verlenen omdat er een contactverbod was en [betrokkene 3] niet wilde dat [medeverdachte] het kind zag. Dit alles is ingegeven door deze strafzaak.
89. Verder moet rekening worden gehouden dat er 17 vrijspraken zijn uitgesproken. Desalniettemin heeft [verdachte] alle verdenkingen - het proces daaromtrent - moeten ondergaan en hij heeft zich aan de voorwaarden gehouden. Dit heeft diepe sporen achtergelaten.
90. [verdachte] zijn vrouw is murw geslagen. Dit heeft ook een impact op zijn leven.
91. [verdachte] kon ook niet bij de begrafenis van zijn eigen moeder en later zijn vader zijn, omdat er een contactverbod gold. De Reclassering weigerde begeleiding te organiseren, zodat ze konden toezien op het contactverbod.
92. Verder is [verdachte] verwisseld met een andere verdachte en in de media als aangehouden sekstoerist te boek komen te staan.
93. De rechtbank heeft overwogen dat:
‘Verdachte heeft zich gedurende een periode van vele jaren schuldig gemaakt aan het stelselmatig mishandelen van een groot deel van zijn kinderen en het wederrechtelijk opsluiten van een aantal van hen. Uit het dossier is gebleken dat verdachte het strafbare karakter van zijn handelen niet inziet nu hij ervan overtuigd is dat hij hiermee uitvoering heeft gegeven aan het woord van God zoals dit in de Bijbel staat weergegeven.’
94. [verdachte] is het niet eens met deze overweging. [verdachte] heeft wel degelijk ingezien dat zijn handelen strafbare feiten hebben opgeleverd. Dat is ook een van de redenen dat er vanaf 2006 niet meer is geslagen, nadat de Raad voor de Kinderbescherming betrokken is geweest bij het gezin.
95. Bovendien heeft [verdachte] in zijn laatste woord expliciet beaamd dat hij fouten heeft gemaakt en dat hij achteraf gezien bepaalde dingen anders had moeten oplossen. Daaruit volgt dat cliënt wel degelijk inzicht heeft in zijn handelen.
96. De conclusie is dan ook dat [verdachte] afdoende is gestraft voor de fouten die hij heeft gemaakt. Niet is gebleken dat de aangevers dit niet vinden en dat er zwaarder moet worden gestraft. Nogmaals, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voegt niets meer toe aan de individuele preventie, generale preventie of genoegdoening voor de aangevers. Tot aan de dood van [verdachte] zal hij worden gestraft door deze zaak. Uit die periode kunnen de aangevers genoegdoening halen, zoveel zij willen. Immers, [verdachte] is alles kwijt wat hem dierbaar was.”
3.2.3
Het hof heeft in zijn uitspraak onder meer het volgende overwogen:
“Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste wijze en goede gronden heeft beslist en zal het vonnis met aanvulling van gronden bevestigen (...)”
3.2.4
De rechtbank heeft in het door het hof bevestigde vonnis de strafoplegging als volgt gemotiveerd:
“8.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de door hem bepleite beperkte duur van hetgeen bewezen kan worden verklaard, dient te worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf conform de duur van het voorarrest. (...)
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Wat betreft de ernst van de feiten overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft zich gedurende een periode van vele jaren schuldig gemaakt aan het stelselmatig mishandelen van een groot deel van zijn kinderen en het wederrechtelijk opsluiten van een aantal van hen. Uit het dossier is gebleken dat verdachte het strafbare karakter van zijn handelen niet inziet nu hij ervan overtuigd is dat hij hiermee uitvoering heeft gegeven aan het woord van God zoals dit in de Bijbel staat weergegeven. Het is deze overtuiging die heeft gemaakt dat verdachte de mishandelingen en opsluitingen als een noodzakelijk en te rechtvaardigen onderdeel van zijn opvoeding zag.
Door aldus te handelen heeft verdachte miskend dat het mishandelen en opsluiten van een ander strafbaar is en dat het, in het geval van mishandeling, bovendien strafverzwarend is als dit plaatsvindt binnen een ouder-kindrelatie en een stelselmatig karakter heeft. Het handelen van verdachte heeft voor zijn kinderen tot gevolg gehad dat zij zijn opgegroeid in een onveilige en onvoorspelbare thuissituatie waarin zij regelmatig werden blootgesteld aan enige vorm van geweld, dat ofwel tegen henzelf was gericht ofwel tegen hun broers of zussen. Het valt verdachte kwalijk te nemen dat zijn kinderen een dergelijke thuissituatie als normaal zijn gaan beschouwen, te meer nu het gezin, onder andere vanwege verdachtes keuze om thuislezer (dat wil zeggen: een christen die thuis preken leest en geen kerkdiensten bezoekt) te worden en zijn kinderen thuisonderwijs te geven, grotendeels in een sociaal isolement is geraakt, waardoor zijn kinderen ook niet beter hadden kunnen weten. Door het geringe aantal contacten buitenshuis was het voor de kinderen bovendien moeilijker om aan hun thuissituatie te ontsnappen.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van huiselijk geweld psychische problemen kunnen ondervinden en dat deze problemen langdurig van aard kunnen zijn. Dat een deel van de kinderen daadwerkelijk psychische problemen heeft, is gebleken uit de slachtofferverklaringen zoals deze ter terechtzitting zijn voorgelezen. Dat anderen er minder last van lijken te hebben of niet goed in staat zijn over het huiselijk geweld te praten, maakt de strafwaardigheid van de gedragingen van verdachte niet anders. De constante dreiging om (opnieuw) te worden mishandeld of te worden opgesloten, moet beklemmend zijn geweest en tot een continue waakzaamheid hebben geleid. Verdachte heeft door zijn wijze van opvoeden bewerkstelligd dat zijn kinderen niet onbezorgd in een veilige omgeving hebben kunnen opgroeien. De rechtbank rekent verdachte dit ernstig aan.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van een rapportage pro Justitia van 24 juli 2017, opgesteld naar aanleiding van een observatie in het Pieter Baan Centrum en opgemaakt door [betrokkene 4], psychiater en [betrokkene 5], GZ-psycholoog in samenwerking met de overige leden van het onderzoekende team. Uit deze rapportage blijkt dat verdachte op advies van zijn advocaat heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek. Het contact met de onderzoekende psycholoog is nagenoeg geheel door verdachte afgehouden. De gesprekken met de psychiater hebben zich beperkt tot het bespreken van het strafdossier. Toch is door het voeren van deze gesprekken bij de psychiater zicht gekregen op een sterk op de voorgrond staande dynamiek bij verdachte, die niet (volledig) kan worden verklaard vanuit de procespositie of de onderzoeksomstandigheden. Deze dynamiek betreft het zichzelf in contact met de ander steeds in de wetende, onderwijzende of bepalende rol plaatsen, terwijl de denkbeelden, gedachten en ideeën van de ander voor verdachte niet relevant lijken te zijn. De psychiater heeft langere tijd de rol van luisteraar aangenomen, waardoor meningsverschillen niet ter sprake zijn gekomen en verdachte als het ware de psychiater heeft onderwezen over de wijze waarop het strafdossier gelezen dient te worden. In de manier waarop verdachte deze gesprekken is aangegaan, is dezelfde zelfbepalende, zelfgenoegzame, niet-zelfkritische houding gezien. Zodra door de psychiater een meer confronterende houding wordt aangenomen, kon hij niet langer een gesprekspartner van verdachte zijn. Het is de onderzoekers van het Pieter Baan Centrum niet bekend geworden hoe het pad naar toenemende sociale isolatie, waaronder het breken met de kerk en de beslissing voor thuisonderwijs, is gelopen. Vanuit een deels zelf gezocht streng kerkelijk milieu heeft verdachte in een toenemend sociaal isolement gefunctioneerd, waarin hij geen tegenspraak kende. Dat nu geen tegenspraak geaccepteerd lijkt te worden en dat nu geen gezag boven verdachte - tenzij het goddelijk gezag - aanvaard lijkt te worden kan niet los worden gezien van deze ontwikkeling. Op dit moment wordt aangekeken tegen een langdurig bestaande situatie waarin verdachte vermoedelijk niet of zelden tegen werd gesproken en waarin hij zijn wet kon doen gelden, hierin niet of onvoldoende bijgestuurd door anderen. Verdachte voelt zichzelf onrecht aangedaan, gaat sterk uit van eigen gelijk, positioneert zich boven de ander en verplaatst zich niet in het perspectief van de ander. Verdachte verbreekt het contact als hem weerwoord wordt gegeven en heeft een zwart/wit beeld geschetst over mensen die loyaal aan hem zijn en mensen die tegen hem zijn. Deze dynamiek kan omschreven worden als een sterk narcistische dynamiek. In de gerechtelijke stukken is eenzelfde dynamiek teruggevonden. Opgemerkt wordt nog dat het functioneren van verdachte onvoldoende kan worden begrepen als uiting van het door hem gepraktiseerde geloof. De wijze waarop hij zich uit, hangt niet samen met geloofsthema’s, maar betreft met name de interactie tussen hem en de ander.
De onderzoekers kunnen de vraag of sprake is van een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling niet beantwoorden. Hoewel de beschreven (narcistische) dynamiek ongetwijfeld een rol speelt in het functioneren van verdachte binnen het gezinsverband, is het onderzoekers niet duidelijk geworden in hoeverre verdachte grip heeft op zijn handelen, op zijn agressieregulatie en op het ontstaan van boosheid als zijn gezag niet wordt geaccepteerd door iemand die aan zijn gezag is toevertrouwd. Gelet op het niet in het geheel kunnen uitvoeren van het onderzoek kunnen de overige vragen van de rechtbank evenmin worden beantwoord, aldus de onderzoekers van het Pieter Baan Centrum.
In de reclasseringsrapportage van 16 april 2018, opgemaakt door [betrokkene 6], reclasseringswerker, adviseert de reclassering verdachte een onvoorwaardelijke straf op te leggen. Dit na de constateringen dat verdachte niet-ontvankelijk is voor begeleiding en/of behandeling. Hij ontkent een groot deel van de tenlastegelegde feiten en acht zijn handelen niet strafbaar. Gelet op verdachtes houding ziet de reclassering geen mogelijkheid om door middel van gedragsinterventies en/of behandeling bij verdachte een gedragsverandering te bewerkstelligen. De reclassering adviseert voorts een contactverbod op te leggen met [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5], zoals dit op dit moment is opgenomen in de schorsingsvoorwaarden. Ook wordt geadviseerd het in de schorsingsvoorwaarden opgelegde locatieverbod te continueren. De elektronische controle op het locatieverbod wordt niet langer noodzakelijk geacht.
De rechtbank heeft tot slot kennisgenomen van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 24 oktober 2017, waaruit blijkt dat verdachte niet recentelijk voor soortgelijke zaken met justitie in aanraking is gekomen. Dit wordt niet in het voor- of nadeel van verdachte meegenomen.
De rechtbank overweegt dat de duur, ernst en omvang van de bewezenverklaarde feiten niet anders dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen. Met de onderzoekers is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de houding van verdachte, geen meerwaarde wordt gezien in het opleggen van een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden gericht op het bewerkstelligen van een gedragsverandering bij verdachte. De rechtbank acht minder feiten dan de officier van justitie bewezen en komt zodoende tot een lagere straf. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren passend en geboden. Hiervan dient de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht te worden afgetrokken.”
3.3
De verdediging heeft zowel bij de behandeling van de zaak in eerste aanleg als bij de behandeling van de zaak in hoger beroep bepleit dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd waarvan de duur gelijk is aan het door de verdachte ondergane voorarrest. De rechtbank heeft, mede in reactie op dat pleidooi, uitvoerig uiteengezet op welke gronden zij tot de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaren is gekomen. Het hof heeft de strafoplegging in zoverre bevestigd en tot uitdrukking gebracht zich met deze door de rechtbank genoemde gronden te verenigen. Het hof heeft de strafoplegging daarmee niet onbegrijpelijk gemotiveerd en was ook niet gehouden tot een nadere motivering van de strafoplegging in reactie op wat door de raadsman is aangevoerd. Daaraan doet, anders dan in de toelichting op het cassatiemiddel naar voren wordt gebracht, niet af dat het hof niet afzonderlijk is ingegaan op wat in hoger beroep voor het eerst naar voren is gebracht, in het bijzonder over de beroerte die de verdachte na de uitspraak van de rechtbank heeft gehad en over het rapport van Forensisch Maatwerk van 4 oktober 2020. De raadsman heeft in hoger beroep die beroerte slechts in algemene zin genoemd, maar bijvoorbeeld niet aangevoerd dat en op welke wijze de beroerte die de verdachte heeft gehad, leidt tot specifieke beperkingen bij het ondergaan van detentie, terwijl over het genoemde rapport niet meer naar voren is gebracht dan een citaat uit dat rapport waarin slechts in algemene bewoordingen wordt gewezen op de voor de verdachte negatieve gevolgen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
3.4
Het cassatiemiddel faalt.

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
11 oktober 2022.