ECLI:NL:HR:2022:1379
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Den Haag inzake belasting van personenauto’s en motorrijwielen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 oktober 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 15 juli 2021. De belanghebbende, vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven, had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof, die betrekking had op een door de belanghebbende op aangifte voldaan bedrag aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen. De Staatssecretaris van Financiën, vertegenwoordigd door [P], diende een verweerschrift in, waarna de belanghebbende een conclusie van repliek indiende.
De Hoge Raad heeft de voorgestelde middelen van de belanghebbende beoordeeld. De uitkomst was dat de middelen niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad oordeelde dat het niet nodig was om te motiveren waarom dit oordeel was gegeven, aangezien de beoordeling van de middelen niet vereiste dat er antwoord werd gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaarde de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand bleef. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, samen met de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.