ECLI:NL:HR:2022:1365

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 oktober 2022
Publicatiedatum
30 september 2022
Zaaknummer
21/02064
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden inzake rijden onder invloed van amfetamine en cannabis met betrekking tot bloedonderzoek en vormverzuim

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 oktober 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 april 2021. De verdachte was beschuldigd van het rijden onder invloed van amfetamine en cannabis op 17 november 2018. Het hof had geoordeeld dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim omdat er negen dagen verstreken waren tussen het versturen en ontvangen van de bloedmonsters bij het NFI. Dit vormverzuim werd door het hof niet als een reden gezien om de resultaten van het bloedonderzoek niet te gebruiken, omdat de verdediging niet had aangetoond welk nadeel de verdachte had ondervonden van dit verzuim.

De Hoge Raad oordeelde echter dat het hof onjuist had geoordeeld over de toepassing van artikel 13 lid 1, aanhef en onder d, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen. Dit artikel vereist dat bloedmonsters zo spoedig mogelijk bij een geaccrediteerd laboratorium worden bezorgd. De Hoge Raad stelde vast dat het hof ten onrechte had geconcludeerd dat dit voorschrift geen strikte waarborg was en dat artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering het toetsingskader vormde voor de vraag of aan het verzuim rechtsgevolgen moesten worden verbonden. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof en wees de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de waarborgen in de wetgeving omtrent bloedonderzoek in verkeerszaken en de noodzaak om vormverzuimen serieus te nemen, vooral wanneer deze de rechten van de verdachte kunnen schaden. De beslissing van de Hoge Raad heeft implicaties voor toekomstige zaken waarin de geldigheid van bloedonderzoek ter discussie staat.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/02064
Datum4 oktober 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 28 april 2021, nummer 21-004611-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft C. van Aken, advocaat te Geertruidenberg, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat “er door de duur van negen dagen tussen het versturen en ontvangen van de bloedmonsters bij het NFI sprake [is] van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in art 359a Wetboek van Strafvordering” en dat kan worden “volstaan met de constatering van het vormverzuim”.
2.2.1
Kort gezegd gaat het om het volgende. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij op 17 november 2018 een auto heeft bestuurd onder invloed van amfetamine en cannabis en dat “ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94” het gehalte in het bloed van de verdachte van die stoffen de in de bewezenverklaring nader omschreven waarden bedroeg. Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de resultaten van het bloedonderzoek niet voor het bewijs mochten worden gebruikt omdat het voorschrift van artikel 13 lid 1, aanhef en onder d, Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen (hierna: het Besluit) niet in acht is genomen. Dit voorschrift houdt in dat de buisjes of het buisje met daarin het afgenomen bloed zo spoedig mogelijk worden of wordt bezorgd bij een geaccrediteerd laboratorium als bedoeld in artikel 14 lid 2 Besluit.
2.2.2
Het hof heeft – onder verwijzing naar artikel 13 lid 1, aanhef en onder d, Besluit – ten aanzien van het namens de verdachte gevoerde verweer met betrekking tot de voortvarendheid waarmee de bezorging van het bloed bij een geaccrediteerd laboratorium heeft plaatsgevonden, het volgende overwogen:
“Naar het oordeel van het hof is er door de duur van negen dagen tussen het versturen en ontvangen van de bloedmonsters bij het NFI sprake van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in art 359a Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Nu de rechtsgevolgen niet uit de wet blijken zal het hof bepalen of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden, waarbij het hof rekening houdt met de in het tweede lid van art. 359a Sv genoemde factoren. Weliswaar gaat het hier om een onherstelbaar vormverzuim en is sprake van een belangrijk voorschrift, de verdediging heeft niet gemotiveerd uiteengezet of en zo ja, welk nadeel verdachte aan dit vormverzuim heeft ondervonden. Gelet hierop zal het hof volstaan met de constatering van het vormverzuim en hieraan geen verdere consequenties verbinden.”
2.3
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 8 lid 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994). Daarom moet worden aangenomen dat het in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende begrip ‘onderzoek’ is gebruikt in de betekenis die dat bestanddeel heeft in die bepaling.
2.4
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel zijn de volgende bepalingen – zoals deze luidden ten tijde van de tenlastegelegde gedraging – van belang.
- Artikel 8 lid 5 WVW 1994:
“Het is een ieder verboden een voertuig te besturen (...) na gebruik van een of meer van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen (...) waardoor het gehalte in zijn bloed van de bij de stof vermelde meetbare stof, of in geval van gebruik van meer stoffen als bedoeld in het eerste lid die bij algemene maatregel van bestuur aangewezen zijn als groep, het totale gehalte in zijn bloed van de bij die stoffen vermelde meetbare stoffen, bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan de daarbij vermelde grenswaarde.”
- Artikel 13 lid 1 Besluit:
“Bij de bloedafname (...) is een opsporingsambtenaar aanwezig, die:
(...)
d. ervoor zorgt dat de buisjes of het buisje met bloed zo spoedig mogelijk in een bij ministeriële regeling voorgeschreven verpakking die hij van een of meer fraudebestendige sluitzegels of een fraudebestendige afsluiting heeft voorzien, worden of wordt bezorgd bij het laboratorium, bedoeld in artikel 14, tweede lid.”
2.5
Het kennelijke oordeel van het hof dat artikel 13 lid 1, aanhef en onder d, Besluit niet een strikte waarborg is en dat artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering het toetsingskader vormt voor de beantwoording van de vraag of aan een verzuim ten aanzien van artikel 13 lid 1, aanhef en onder d, Besluit een rechtsgevolg moet worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg, is onjuist (vgl. HR 12 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:567).
2.6
Het cassatiemiddel slaagt.

3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 oktober 2022.