Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beslissing
4 oktober 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 oktober 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 29 april 2021. De verdachte, geboren in 1987, was betrokken bij het medeplegen van het vervoeren en aanwezig hebben van cocaïne, evenals het voorhanden hebben van wapens en munitie. Het beroep in cassatie werd ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door advocaat N. van Schaik. De advocaat-generaal B.F. Keulen concludeerde tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar alleen wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak. Bij de beoordeling van de klachten was het niet nodig om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht. Echter, het tweede cassatiemiddel, dat betrekking had op de overschrijding van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het EVRM, werd gegrond verklaard. De Hoge Raad oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden omdat de stukken te laat door het hof waren ingezonden, en dat dit leidde tot een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van 65 maanden naar 63 maanden.
De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, en het beroep voor het overige verworpen. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting.