ECLI:NL:GHDHA:2021:2882

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2021
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
2200403317
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor drugshandel en wapenbezit

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een veroordeling van de verdachte voor het telen, vervoeren en aanwezig hebben van grote hoeveelheden cocaïne, alsook voor het bezit van vuurwapens en munitie. De verdachte is op 8 november 2016 aangehouden in Rotterdam, waar hij samen met een medeverdachte betrokken was bij een verdachte overdracht van verdovende middelen. De politie had geconstateerd dat de verdachte zich verdacht gedroeg en besloot hem aan te houden. Tijdens de aanhouding werden in de voertuigen van de verdachte en de medeverdachte aanzienlijke hoeveelheden cocaïne en wapens aangetroffen. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot zes jaar gevangenisstraf. In hoger beroep heeft de verdediging aangevoerd dat de aanhouding onrechtmatig was en dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastelegging. Het hof heeft echter geoordeeld dat de aanhouding rechtmatig was en dat er voldoende bewijs was voor de bewezenverklaring van de feiten. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 65 maanden, rekening houdend met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof heeft ook het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis afgewezen, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden van de schorsing had gehouden.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004033-17
Parketnummer: 10-740508-16
Datum uitspraak: 29 april 2021
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 12 september 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Alphen, locatie Eikenlaan, te Alphen aan den Rijn.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 08 november 2016 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 70,94 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 08 november 2016 te Werkhoven, gemeente Bunnik, in een loods/pand gelegen aan het [adres 1], tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 549,51 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op of omstreeks 08 november 2016 te Werkhoven, gemeente Bunnik, in een loods/pand gelegen aan het [adres 1], tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
- ( wapenomschrijving 1)
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet in de vorm van een revolver van het merk Smith & Wesson, model 15, kaliber .38 special, en/of
- ( munitieomschrijving 2)
6 bijbehorende kogelpatronen van het kaliber .38 special,
en/of
- ( wapenomschrijving 3)
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II onder 2° van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet, geschikt om automatisch en semi-automatisch te vuren, van het merk Skorpion, model Vz61, kaliber 7.65mm, en/of
- ( wapenomschrijving 5)
een bijbehorende geluiddemper als bedoeld in artikel 2 lid 1 onder f van de Regeling wapens en munitie, en/of
- ( munitieomschrijving 6)
20 bijbehorende kogelpatronen van het merk CBC, kaliber 7.65mm,
en/of
- ( wapenomschrijving 5)
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II onder 2° van de Wet wapens en munitie, te weten een patroonmagazijn, zijnde een specifiek onderdeel c.q. hulpstuk voor een vuurwapen in de vorm van een automatisch vuurwapen van het merk AK(47), kaliber 7.62x39, en/of
- ( munitieomschrijving 8)
munitie in de zin van artikel 1 onder 4° van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten 28 kogelpatronen van het merk Prvi Partizan, type NNY 1991, kaliber 7.62x39, voorhanden heeft gehad.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest.
Preliminair verweer
Ter terechtzitting in hoger beroep van 15 april 2021 heeft de verdediging haar eerder gevoerde preliminair verweer herhaald. Dit verweer houdt in – kort en zakelijk weergegeven - dat het onderzoek in eerste aanleg nietig dient te worden verklaard, omdat de rechtbank de verdachte, ondanks zijn uitdrukkelijke wens daartoe, niet in de gelegenheid heeft gesteld van zijn aanwezigheidsrecht gebruik te maken.
Ter terechtzitting van 25 september 2019 heeft het hof dit verweer reeds verworpen. Het hof verwerpt het preliminair verweer andermaal en oordeelt dit ongegrond onder verwijzing naar de motivering van de toen gegeven beslissing, welke motivering hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring komt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks08 november 2016 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,opzettelijk heeft
geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/ofvervoerd
, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,ongeveer 70,94 kilogram
, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op
of omstreeks08 november 2016 te Werkhoven, gemeente Bunnik, in een loods
/pandgelegen aan het [adres 1], tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 549,51 kilogram
, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij op
of omstreeks08 november 2016 te Werkhoven, gemeente Bunnik, in een loods
/pandgelegen aan het [adres 1], tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,
- ( wapenomschrijving 1)
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1° van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet in de vorm van een revolver van het merk Smith & Wesson, model 15, kaliber .38 special, en
/of
- ( munitieomschrijving 2)
6 bijbehorende kogelpatronen van het kaliber .38 special,
en
/of
- ( wapenomschrijving 3)
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II onder 2° van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3° van die wet, geschikt om automatisch en semi-automatisch te vuren, van het merk Skorpion, model Vz61, kaliber 7.65mm, en
/of
- ( wapenomschrijving 5)
een bijbehorende geluiddemper als bedoeld in artikel 2 lid 1 onder f van de Regeling wapens en munitie, en
/of
- ( munitieomschrijving 6)
20 bijbehorende kogelpatronen van het merk CBC, kaliber 7.65mm,
en
/of
-
(wapenomschrijving 5)
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie I
I onder 2°van de Wet wapens en munitie, te weten een patroonmagazijn, zijnde een specifiek onderdeel c.q. hulpstuk voor een vuurwapen in de vorm van een a
ut
uomatisch vuurwapen van het merk AK(47), kaliber 7.62x39, en
/of
- ( munitieomschrijving 8)
munitie in de zin van artikel 1 onder 4° van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet,
van deCategorie III, te weten 28 kogelpatronen van het merk Prvi Partizan, type NNY 1991, kaliber 7.62x39, voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverwegingen
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft de verdediging het volgende – kort en zakelijk weergegeven – naar voren gebracht:
1. De in het dossier genoemde feiten en omstandigheden bieden onvoldoende grond voor een redelijk vermoeden van schuld als bedoeld in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Daarom had de politie niet tot de aanhouding van de verdachte mogen overgaan. De aanhouding is dan ook onrechtmatig geweest. Dit levert een onherstelbaar vormverzuim, als bedoeld in artikel 359a, eerste lid, Sv, op. Gelet op het belang van het geschonden voorschrift, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt, dient in de visie van de verdediging al het bewijs dat als gevolg van de onrechtmatige aanhouding is verkregen van het bewijs te worden uitgesloten. Het bewijs dat resteert is onvoldoende om tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde te komen.
2. Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten op grond waarvan wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de in de busjes in een loods in Werkhoven aangetroffen verdovende middelen en wapens en daarover de beschikkingsmacht had. De verdachte heeft op verzoek van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] busjes aangekocht voor twee Surinamers en deze vervolgens in zijn loods in Werkhoven gestald. De verdachte heeft zijn sleutels van de loods aan [naam medeverdachte 1] en de Surinamers gegeven, zodat zij toegang zouden hebben tot de loods. De verdachte ontkent te hebben geweten van verborgen ruimtes in de busjes en de cocaïne, wapens en munitie die in de busjes waren verstopt.
3. Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten op grond waarvan bewezen kan worden verklaard dat tussen de verdachte en [naam medeverdachte 1] sprake was van een – voor medeplegen vereiste – nauwe en bewuste samenwerking gericht op het opzettelijk vervoeren van verdovende middelen en het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen en wapens.
Ten aanzien van de nadere onderbouwing van het standpunt van de verdediging verwijst het hof naar de door de raadsman overgelegde en in het dossier gevoegde pleitaantekeningen.
Beoordeling van de gevoerde verweren
Overweging met betrekking tot het onder 1 weergegeven verweer
Het hof stelt op grond van de stukken in het dossier het volgende vast.
In het centrum van Rotterdam was in de twee jaar voor het tenlastegelegde een sterke toename van zware criminaliteit waar te nemen. Met name in de wijken met luxe woontorens vond handel in (grote hoeveelheden) verdovende middelen plaats. Tevens vond veel witwassen plaats en was het bezit van vuurwapens een toenemend probleem.
Op 8 november 2016 zag een verbalisant, belast met een actie gericht op de toegenomen criminaliteit, vanaf de parkeerplaats aan de achterzijde van het luxe appartementencomplex “De Hoge Heren” aan de Gedempte Zalmhaven te Rotterdam een Volkswagen, type Golf, met het kenteken [kenteken 1] rijden. In genoemde Volkswagen zat één persoon. Na onderzoek bleek de Volkswagen op naam te staan van een persoon die kennelijk omging met personen die antecedenten hadden met betrekking tot de Opiumwet.
De bestuurder, naar later is gebleken de verdachte, parkeerde de Volkswagen in een parkeerhaven voor het luxe appartementencomplex “Hoge Erasmus” aan het Willemsplein te Rotterdam. Na vijf minuten reed de Volkswagen uit het parkeervak, draaide direct met flinke snelheid om en reed terug in de richting van de Gedempte Zalmhaven. De verbalisant zag dat naast de bestuurder een tweede man zat. Die man bleek later [naam medeverdachte 1] te zijn. De verbalisant is de Volkswagen gaan volgen samen met andere verbalisanten die zich daarbij hadden aangesloten. Waargenomen is dat de Volkswagen naar de Drinkwaterweg reed, waar de verdachte het voertuig op een parkeerplaats achter een appartementencomplex parkeerde. Dit is een plaats waar weinig publiek en autoverkeer kwamen. Verbalisanten zagen toen dat vanaf de Drinkwaterweg een bestelwagen van het merk Ford, type Transit, met het kenteken [kenteken 2] kwam aanrijden. Het was bij de verbalisanten bekend dat in dit soort bestelwagens vaker verborgen ruimtes worden aangetroffen. De Ford Transit werd naast de Volkswagen geparkeerd. De bestuurder van de Ford Transit en [naam medeverdachte 1] stapten uit, waarna zij de achterdeuren van de Ford Transit openden en samen in het kleine compartiment achterin gingen zitten. Ongeveer een minuut later kwamen beide mannen weer naar buiten. [naam medeverdachte 1] stapte achter het stuur van de Ford Transit en reed rechts om het appartementencomplex weg. De Volkswagen reed links om het complex weg.
Op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden was bij de verbalisanten het vermoeden gerezen dat een overdracht van verdovende middelen had plaatsgevonden. Daarop is besloten om zowel de verdachte als [naam medeverdachte 1] aan te houden.
Oordeel van het hof
Anders dan de verdediging heeft betoogd, vormen feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, voldoende grond voor een redelijk vermoeden van schuld, als bedoeld in artikel 27, eerste lid, Sv, dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan overtreding van de Opiumwet of enig ander misdrijf, zodat hij op grond daarvan mocht worden aangehouden. Daartoe overweegt het hof dat het opmerkelijke rijgedrag van de verdachte (de verplaatsing van het ene luxe appartementencomplex naar het andere, het wachten op [naam medeverdachte 1] in een gereed staande Volkswagen en het vervolgens met hoge snelheid wegrijden) in combinatie met de omstandigheid dat de Volkswagen op naam stond van een persoon die kennelijk contacten had met personen die antecedenten met betrekking tot de Opiumwet hadden, voor de verbalisanten voldoende aanleiding vormde om de Volkswagen te volgen. Aan de omstandigheden dat de verdachte naar een parkeerplaats reed waar weinig personen en autoverkeer kwamen, de Volkswagen daar parkeerde, vervolgens in het compartiment van een eveneens ter plaatse gekomen Ford Transit (een type bestelauto waar vaker verborgen ruimtes in waren aangetroffen) een ontmoeting tussen [naam medeverdachte 1] en de bestuurder van de Ford Transit plaatsvond, waarna [naam medeverdachte 1] in de Ford Transit stapte en daarmee wegreed, en de verdachte de andere kant opreed, heeft de politie het vermoeden kunnen ontlenen dat sprake was van een overdracht van verdovende middelen.
Nu ook overigens niet is gebleken dat de aanhouding van de verdachte onrechtmatig is geweest, is het hof van oordeel dat die rechtmatig is geweest. Er is dan ook geen grond voor bewijsuitsluiting ex artikel 359a Sv.
Het hof verwerpt dan ook het op dit onderdeel gevoerde verweer van de verdediging.
Overwegingen met betrekking tot de onder 2 en 3 gevoerde verweren
Met het oog op het bespreken van de door de verdediging gevoerde verweren stelt het hof op grond van de stukken in het dossier het volgende vast.
Vastgestelde feiten en omstandigheden
Na de aanhouding van de verdachte en [naam medeverdachte 1] zagen verbalisanten op de grond in de laadruimte van de Ford Transit met het kenteken [kenteken 2] sporen alsof er een deur geopend was en deze over de grond had geschraapt. Vervolgens voelden de verbalisanten aan de achterwand van de laadruimte en voelden zij dat deze in beweging kwam. De verbalisanten verbraken de achterwand en troffen vijf tassen aan. In de tassen zaten 71 pakketten met cocaïne met een brutogewicht van 78,74 kilogram.
De Ford Transit stond op naam van een persoon genaamd [naam medeverdachte 2]. Laatstgenoemde heeft tegenover de politie verklaard dat de Ford Transit is betaald door zijn neef [naam medeverdachte 1] die hem ook gebruikte.
[naam medeverdachte 2] maakte zelf geen gebruik van de Ford Transit.
Bij een doorzoeking in de Volkswagen Golf met het kenteken [kenteken 1] trof de politie in een lade onder de bestuurdersstoel drie mobiele telefoons aan. Twee daarvan waren BlackBerry Porsche design cryptotelefoons. Cryptotelefoons worden vaak door criminelen gebruikt, omdat met dit soort telefoons gebruik kan worden gemaakt van versleutelde berichten. De andere telefoon was een witte iPhone, die in de vliegtuigmodus stond. In de mailbox van die iPhone vond de politie een e-mailbericht over de betaling van huur voor een pand voor de maand oktober. Het betrof een betaling op grond van een huurovereenkomst voor een loods voorzien van nummer 4 aan het [adres 1] in Werkhoven. De factuur stond op naam van de verdachte. Uit onderzoek bleek dat de verdachte de loods sinds 24 juni 2014 huurde.
In de fouilleringszak van [naam medeverdachte 1] zaten drie sleutelbossen waarvan twee met in totaal drie zogenoemde elektronische toegangsdruppels. Een verbalisant herkende twee van deze toegangsdruppels als:
  • een toegangsdruppel van het appartementencomplex “New Orleans” te Rotterdam;
  • een toegangsdruppel van het appartementencomplex “Hoge Erasmus” gevestigd aan het Willemsplein te Rotterdam.
De derde toegangsdruppel bevatte een plastic label met de tekst “Box 4”.
In appartement nummer [nummer] van het appartementencomplex “Hoge Erasmus” aan het Willemsplein werden meerdere autosleutels, waaronder een van het automerk Citroën, kentekenplaatje [kenteken 3], en een sleutelhanger met tag, met label box 4, gevonden.
De derde toegangsdruppel bleek de sleutel van de toegangsdeur van de vierde loods aan het [adres 1] te Werkhoven te zijn. In de loods stonden zes witte bestelauto’s. Ook lagen daar een slijp/polijsttol, een lasmasker, lasapparatuur en een vuilniszak.
In de loods stonden de volgende voertuigen:
  • voertuig 1: [kenteken 4], merk Ford, type Transit;
  • voertuig 2: [kenteken 5], merk Opel;
  • voertuig 3: [kenteken 6], merk Opel;
  • voertuig 4: [kenteken 7], merk Mercedes, type Sprinter;
  • voertuig 5: [kenteken 3], merk Citroën;
  • voertuig 6: [kenteken 8], merk Opel.
Met de in de fouilleringszak van de medeverdachte [naam medeverdachte 1] aangetroffen autosleutels bleken de in de loods aangetroffen voertuigen met de kentekens [kenteken 4],
[kenteken 7], [kenteken 3] en [kenteken 8] te kunnen worden geopend.
Op voertuig 4, met het kenteken [kenteken 7], lag een boekje met lasinstructies. Een afscheidingsplaat vormde een afscheiding tussen de voor- en achterzijde van het voertuig. De ruimte was op een andere manier ingebouwd dan gebruikelijk is bij een zelfde soort voertuig dat uit de fabriek komt. Er zat speling bij de achterste afscheidingsplaat. Daarachter bleek een verborgen ruimte te zijn waarin bigshoppers lagen. Aan de rechterkant lagen pakketten ingepakt met doorzichtig plastic met verdovende middelen. In de verborgen ruimte lag cocaïne met een brutogewicht van 238,42 kilogram.
In de overige voertuigen werd telkens hetzelfde plaatwerk aangetroffen als in de voertuigen met de kentekens
[kenteken 7] en [kenteken 2]. In de verborgen ruimtes werden grote hoeveelheden cocaïne aangetroffen.
In de verborgen ruimte in de Ford Transit met het kenteken [kenteken 4] werd bovendien nog een bigshopper aangetroffen met daarin vuurwapens, bijbehorende onderdelen en munitie.
Op een doosje waarin een patroonhouder voor een AK47 was verpakt, zat een vingerafdruk van de verdachte. Voorts zaten zijn vingerafdrukken op een vuilniszak in de loods en op de achterzijde van een bordje “werk in uitvoering” dat op de achterbank van het voertuig met het kenteken [kenteken 7] lag.
Het voertuig met het kenteken [kenteken 5], een Opel Vivaro, bleek van 8 juni 2013 tot en met 11 juni 2013 op naam van de verdachte te hebben gestaan. Op 8 november 2016 stond de Opel echter op naam van [naam medeverdachte 3].
Het voertuig met het kenteken [kenteken 6] betrof een Opel Vivaro op naam van de verdachte.
De voertuigen met de kentekens [kenteken 3] en [kenteken 8] bleken op naam van bedrijven, waaronder [naam bedrijf 1], te staan. De bedrijven stonden op naam van [naam medeverdachte 4]. Laatstgenoemde heeft tegenover de politie verklaard dat de verdachte een huurauto van hem had geleend. Het zou gaan om een Citroën jumper met het kenteken [kenteken].
De Mercedes, type Sprinter, met het kenteken [kenteken 7] stond op naam van [naam medeverdachte 5]. [naam medeverdachte 5] heeft verklaard dat de verdachte hem anderhalf jaar terug had gevraagd of hij de bus even op zijn naam wilde laten zetten. In goed vertrouwen heeft [naam medeverdachte 5] de Mercedes op zijn naam gezet. De verdachte zou voor alle kosten opdraaien, te weten de verzekering en de wegenbelasting.
Bij een doorzoeking in de woning van de verdachte aan de [adres 2] werd onder andere een fotoalbum aangetroffen. Daarin zaten foto’s van vermoedelijk een Marokkaanse bruiloft met de verdachte als bruidegom. [naam medeverdachte 1] stond op verschillende foto’s. Ook was er een foto met daarop de verdachte, [naam medeverdachte 1], [naam medeverdachte 2], [naam medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 4].
In het appartement aan het [adres 3] werden (onder andere) na te melden voorwerpen aangetroffen:
  • een elektronisch kastje/afstandsbediening waarop op de achterzijde geschreven stond: “M [nummer]”, dat overeenkomt met het huisnummer van het appartement in het appartementencomplex aan het Willemsplein;
  • een verzekeringshulpkaart van de Volkswagen Sprinter met het kenteken [kenteken 7];
  • een geldbedrag van € 56.445,-, bestaande uit 4 bankbiljetten van € 500,-, 5 bankbiljetten van
€ 100,-, 269 bankbiljetten van € 50,-, 922 bankbiljetten van € 20,-, 988 bankbiljetten van
€ 10,- en 2445 bankbiljetten van € 5,-;
  • een bon van D-Squared kleding d.d. 8 juli 2016;
  • ID-papieren ten name van [naam medeverdachte 1];
  • acht telefoons, waarvan zeven van het merk iPhone en een BlackBerry;
  • een vijftiental autosleutels en diverse andere sleutels;
  • doorgescheurde bankbiljetten;
  • een bon waaruit kon worden opgemaakt dat er eten was bezorgd aan de [adres 4] te Rotterdam en een brief van ProRail gericht aan de bewoners van dit adres.
In de fouillering van [naam medeverdachte 1] had de politie een sleutelbos gevonden van de portiekdeur, de brievenbus en de voordeur van de woning aan de [adres 4] te Rotterdam.
Bij een doorzoeking in deze woning werd (onder andere) het volgende aangetroffen:
  • diverse poststukken gericht aan [naam medeverdachte 1], [naam medeverdachte 3] en de verdachte;
  • een pot Nutella met daarop de naam “naam verdachte”;
  • een aankoopbon van de kledingwinkel [naam winkel] waarop de verdachte als klant stond vermeld. Er was een betaling van een bedrag van € 2.350,05 in contanten gedaan;
  • een huurovereenkomst van auto’s op naam van de verdachte;
  • trouwfoto’s van de verdachte;
  • een aankoopbon met daarop een bedrag van € 2.150,- contant op naam van [naam vriendin], de vriendin van de verdachte;
  • twee Rolexcertificaten.
Bij zijn aanhouding droeg de verdachte een horloge van het merk Rolex met een aankoopwaarde van € 10.000,-.
Oordeel van het hof
Naar het oordeel van het hof kunnen bovengenoemde feiten en omstandigheden, tezamen met de feiten en omstandigheden vastgesteld in verband met het onder 1 weergegeven verweer, in onderlinge samenhang bezien, redengevend worden geacht voor het bewijs dat de verdachte de aan hem tenlastegelegde feiten tezamen en in vereniging met [naam medeverdachte 1] heeft begaan.
Genoemde voor de verdachte belastende omstandigheden vragen om een aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring van de verdachte.
Het hof heeft aan de hand van het dossier evenwel vastgesteld dat de verdachte zich bij zijn politieverhoren voornamelijk op zijn zwijgrecht heeft beroepen. Op de terechtzittingen in eerste aanleg
heeft hij geen enkele duidelijkheid verschaft over zijn betrokkenheid bij de tenlastegelegde feiten.
Eerst ter terechtzitting in hoger beroep van 15 april 2021 heeft de verdachte een verklaring afgelegd. Die verklaring houdt het volgende – kort en zakelijk weergegeven – in:
Verklaring van de verdachte
Op 8 november 2016 heeft de verdachte [naam medeverdachte 1] bij het appartementencomplex “Hoge Erasmus” opgehaald om hem te brengen naar een busje op een parkeerterrein achter een appartementencomplex aan de Drinkwaterweg. [naam medeverdachte 1] had de verdachte gevraagd om een startpack mee te nemen om een auto te kunnen starten. Omdat het regende was de verdachte in de auto blijven zitten, terwijl [naam medeverdachte 1] de startpack uit de auto van de verdachte haalde en in de Ford Transit legde.
De iPhone die in de door de verdachte bestuurde Volkswagen Golf was gevonden, was van de verdachte. Een van de twee BlackBerries was zijn zakelijke telefoon; het was een prepaid telefoon en geen cryptotelefoon. De tweede BlackBerry was niet van de verdachte. Hij was er niet van op de hoogte dat in de Ford Transit een grote hoeveelheid cocaïne lag.
De verdachte heeft in juni 2014 een loods aan het [adres 1] in Werkhoven gehuurd. Midden 2015 heeft de verdachte een grotere ruimte in Dordrecht gehuurd. De loods in Werkhoven heeft hij aangehouden om tegen een vergoeding auto’s van familieleden en auto’s uit Duitsland te kunnen stallen. Ook heeft hij daar nog reparaties verricht.
Omdat hij en [naam medeverdachte 1] goed bevriend waren en elkaar vertrouwden, heeft [naam medeverdachte 1] de verdachte benaderd met de vraag of hij voor twee Surinaamse mannen busjes wilde aankopen. De twee Surinaamse mannen waren volgens [naam medeverdachte 1] namelijk van plan een verhuisbedrijf te starten en hadden om die reden busjes nodig. De verdachte heeft aan het verzoek van [naam medeverdachte 1] voldaan. Eind 2015 heeft hij de loods in Werkhoven aan [naam medeverdachte 1]overgedragen, zodat zij daar hun busjes konden stallen. De verdachte had toen zelf geen sleutel meer van de loods. De verdachte heeft al zijn spullen, waaronder gereedschap en een vuilniszak, in de loods laten liggen. De verdachte had voor zijn garage in Dordrecht namelijk alles nieuw aangeschaft. Met het ter beschikking stellen van de loods in Werkhoven verdiende de verdachte tussen de 80 en 100 euro per maand. De twee Surinaamse mannen heeft hij een keer gezien. Hij weet niet hoe zij heten.
Voorts heeft de verdachte, wederom op verzoek van [naam medeverdachte 1], de busjes op naam van zijn vrienden laten zetten. De verdachte heeft hier niets achter gezocht. Hij wist niet dat er verdovende middelen en wapens in de busjes waren verborgen. Nadat hij de loods had verhuurd is hij nog een keer in de loods geweest om te helpen bij een reparatie.
Over de vingerafdrukken op het doosje met daarin een patroonhouder heeft de verdachte verklaard dat dat doosje altijd in zijn auto of in de loods lag en dat hij daarin boutjes en moertjes bewaarde. De verdachte heeft gesuggereerd dat een ander een patroonhouder in het doosje heeft gedaan en dat vervolgens in de bigshopper heeft gelegd.
Geconfronteerd met de omstandigheid dat in de woning aan de [adres 4] te Rotterdam administratie, waaronder een bon van [naam winkel 1], op zijn naam, en een pot Nutella met daarop de naam “[voornaam verdachte]” waren gevonden, heeft de verdachte verklaard dat hij geen idee heeft hoe die spullen daar terecht zijn gekomen. Hij heeft nooit in die woning verbleven. Die bon van [naam winkel] zou volgens de verdachte in zijn woning in Barendrecht moeten liggen.
Voor het horloge van het merk Rolex heeft de verdachte naar eigen zeggen ‘keihard’ gespaard.
Op de vraag waarom de verdachte de huur van de loods in Werkhoven niet aan [naam medeverdachte 1] had overgedragen, heeft de verdachte geantwoord dat hij dat achteraf bezien inderdaad had moeten doen, maar dat hij graag wat wilde bijverdienen. Hij moest immers de eindjes aan elkaar knopen, ieder dubbeltje omdraaien. De verdachte heeft zich nooit afgevraagd met welke praktijken [naam medeverdachte 1] zich bezighield.
Vervolg oordeel van het hof
Hoewel de verdachte met een verklaring voor de voor hem belastende feiten en omstandigheden is gekomen, schuift het hof die als niet geloofwaardig terzijde. Nog daargelaten dat de verklaring in een zeer laat stadium van het proces is afgelegd, vindt deze verklaring, behalve in de op 18 juni 2019 bij de raadsheer-commissaris door [naam medeverdachte 1] afgelegde verklaring – waarop het hof hierna zal ingaan - op belangrijke ontlastende onderdelen geen steun in het dossier.
Zowel [naam medeverdachte 1] als de verdachte heeft verklaard te hebben gehandeld in opdracht van twee Surinaamse mannen. Van die Surinaamse mannen ontbreekt in het dossier echter elk spoor.
Dat de verdachte op 8 november 2016 op de parkeerplaats in de Volkswagen is blijven wachten, terwijl [naam medeverdachte 1] een startpack uit de auto haalde en in de – al aanwezige – Ford Transit legde, blijkt niet uit de waarnemingen van de ter plaatse aanwezige verbalisanten. Ook [naam medeverdachte 1] heeft nimmer over een startpack verklaard.
Voorts heeft de verdachte geen verklaring gegeven voor het feit dat op het adres [adres 4] in Rotterdam administratie op zijn naam en een pot Nutella met zijn naam erop zijn aangetroffen. De verdachte heeft slechts verklaard dat hij nooit in die woning heeft verbleven. Gelet op de aangetroffen goederen is dat echter niet aannemelijk.
Dat de verdachte in staat zou zijn om, naast zijn vaste lasten, de uitgaven te doen die uit het dossier blijken, acht het hof ook niet aannemelijk. Uit de verklaring van de verdachte volgt niet dat de inkomsten van de verdachte, bijvoorbeeld uit het beschikbaar stellen aan derden van de door hem gehuurde loods, het verrichten van reparaties aan auto’s of zijn werkzaamheden voor KwikFit, zodanig waren dat die de uitgaven van de verdachte aan dure goederen, nieuwe apparatuur voor zijn garage in Dordrecht en de huur van auto’s, konden dekken.
Ten slotte schuift het hof de op 18 juni 2019 door [naam medeverdachte 1] bij de raadsheer-commissaris afgelegde - en voor de verdachte ontlastende - verklaring eveneens als niet geloofwaardig terzijde. In dit verband overweegt het hof dat ook deze verklaring pas in een zeer laat stadium van het proces is afgelegd en dat niet kan worden uitgesloten dat het om een geconstrueerde verklaring gaat. Bovendien vindt ook deze verklaring op belangrijke onderdelen geen steun in het dossier.
Het hof komt dan ook tot de conclusie dat de verdachte er niet in is geslaagd een aannemelijke, de redengevendheid ontzenuwende, verklaring te geven voor de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden die redengevend zijn voor een bewezenverklaring dat de verdachte het aan hem tenlastegelegde heeft begaan tezamen en in vereniging met [naam medeverdachte 1]. Het hof komt gelet hierop tot een bewezenverklaring van hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd. Niet is gebleken van relevante contra-indicaties voor dit oordeel.
Hetgeen de verdediging heeft aangevoerd, kan dan ook niet leiden tot het door haar daarmee beoogde resultaat.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

1.

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;

2.

medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;

3.

medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;

en

medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II;
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;

en

medeplegen van handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van grote hoeveelheden cocaïne, een ontwrichtende vorm van criminaliteit, nu die hoeveelheden slechts bestemd kunnen zijn voor de handel in cocaïne. Door het gebruik van deze middelen die sterk verslavend werken, wordt de volksgezondheid ernstig bedreigd. Door de handel in harddrugs ontstaat schade en overlast in de samenleving, aangezien deze handel in het algemeen niet zelden gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. Dit blijkt ook uit het feit dat de verdachte in het bezit was van een hoeveelheid vuurwapens en munitie. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan.
Persoonlijke omstandigheden
Het hof heeft acht geslagen op de omstandigheid dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 april 2021 niet eerder onherroepelijk voor het plegen van soortgelijke feiten is veroordeeld.
Afweging ten aanzien van de straf
Het hof is van oordeel dat de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten nopen tot een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur.
Het hof heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening gehouden met de omstandigheid dat sprake is van een schending van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
Het hof zal aan de verdachte daarom in plaats van een gevangenisstraf voor de duur van tweeënzeventig maanden, welke straf het hof in beginsel passend en geboden acht, een gevangenisstraf voor de duur van vijfenzestig maanden opleggen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis
De verdediging heeft een verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte gedaan.
Nu de verdachte ter zake van de bewezenverklaarde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van aanzienlijk langere duur dan het tot nu toe ondergane voorarrest dient het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte te worden afgewezen. Hierbij betrekt het hof de omstandigheid dat de voorlopige hechtenis van de verdachte van 7 juni 2017 tot 20 juli 2017 was geschorst onder (onder andere) de voorwaarde dat de verdachte op de terechtzitting in eerste aanleg van 20 juli 2017 zou verschijnen. Aangezien de verdachte niet op die terechtzitting is verschenen, heeft hij zich niet aan de aan de schorsing verbonden voorwaarde gehouden. Nadien is elk verzoek tot opheffing dan wel schorsing van zijn voorlopige hechtenis afgewezen. Dit betekent dat de verdachte zich vanaf
20 juli 2017 tot aan de terechtzitting in hoger beroep van 15 april 2021 aan zijn voorlopige hechtenis heeft onttrokken. Ingevolge het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht komt de tijd dat de voorlopige hechtenis geschorst is geweest of dat de veroordeelde zich eraan heeft onttrokken, niet voor aftrek van het voorarrest in aanmerking.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 13, 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
65 (vijfenzestig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door mr. M.J. de Haan-Boerdijk,
mr. S.A.J. van 't Hul en mr. A.L. Frenkel, in bijzijn van de griffier mr. G. Schmidt-Fries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 29 april 2021.