ECLI:NL:HR:2022:1354
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake griffierecht en wraking
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 december 2022 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie van belanghebbende, die zich had gewend tot de Hoge Raad na een uitspraak van de Rechtbank Den Haag. De zaak betreft een belastingkwestie waarbij belanghebbende, aangeduid als [X] te [Z], in cassatie ging tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank van 8 juni 2021. Belanghebbende had na het indienen van het beroep in cassatie een verzoek tot wraking ingediend, dat op 1 april 2022 niet-ontvankelijk werd verklaard. Een tweede verzoek tot wraking werd op 9 december 2022 buiten behandeling gesteld.
De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de griffier belanghebbende op 14 juni 2022 had gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken had gesteld voor betaling. Deze brief werd echter wegens onbestelbaarheid teruggezonden, waarna adresverificatie plaatsvond. De griffier heeft belanghebbende opnieuw op 13 juli 2022 in de gelegenheid gesteld om te reageren op het niet betalen van het griffierecht, maar ook deze brief werd teruggezonden. Belanghebbende heeft niet gereageerd op de verzoeken van de griffier.
Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De uitspraak is gedaan door vice-president R.J. Koopman, samen met raadsheren J. Wortel en P.A.G.M. Cools, en is openbaar uitgesproken op 16 december 2022.