Uitspraak
2. de STAAT (de MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID)
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 februari 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen, opgelegd aan belanghebbende, vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven. De zaak is voortgekomen uit een hoger beroep dat belanghebbende had ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 23 maart 2021, nr. 19/00019, die op zijn beurt weer was gebaseerd op een uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland (nr. LEE 18/259). De Staatssecretaris van Financiën en de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid) waren de tegenpartijen in deze procedure.
Belanghebbende heeft in cassatie verschillende middelen voorgesteld tegen de uitspraak van het Hof. De Staatssecretaris heeft hierop een verweerschrift ingediend. Na beoordeling van de ingediende middelen heeft de Hoge Raad geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft daarbij aangegeven dat het niet nodig was om te motiveren waarom het tot dit oordeel is gekomen, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 4 februari 2022, door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, samen met de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.