ECLI:NL:HR:2022:1335

Hoge Raad

Datum uitspraak
30 september 2022
Publicatiedatum
29 september 2022
Zaaknummer
21/03317
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen arrest van het hof inzake dwaling en oplichtingsconstructie

In deze zaak heeft Baer Castle International N.V. (BCI), gevestigd te Heist Op Den Berg, België, beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 4 mei 2021. BCI, vertegenwoordigd door advocaat A.H. Vermeulen, betwistte de uitspraak van het hof, waarin een beroep op dwaling werd afgewezen. De verweerster, tevens erfgename en executeur in de nalatenschap van een betrokkene, heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is verder toegelicht door de advocaten van beide partijen, waarbij A.A.M. Knol ook BCI bijstond.

De Hoge Raad heeft de klachten van BCI over het arrest van het hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van het arrest. Het was niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel werd gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep van BCI verworpen en BCI veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerster zijn begroot op € 916,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen op 30 september 2022 door de vicepresident M.J. Kroeze en de raadsheren C.E. du Perron en F.R. Salomons, en openbaar uitgesproken door raadsheer F.J.P. Lock.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer21/03317
Datum30 september 2022
ARREST
In de zaak van
BAER CASTLE INTERNATIONAL N.V.,
gevestigd te Heist Op Den Berg, België,
EISERES tot cassatie,
hierna: BCI,
advocaat: A.H. Vermeulen,
tegen
[verweerster], tevens in
haar hoedanigheid van enig erfgename en executeur in de nalatenschap van [betrokkene 1]
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: [verweerster],
advocaat: J.H.M. van Swaaij.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
het vonnis in de zaak 6372877 RL EXPL 17-25265 van de kantonrechter te Den Haag van 22 mei 2018;
de arresten in de zaak 200.245.195/01 van het gerechtshof Den Haag van 18 september 2018, 14 mei 2019, 23 juli 2019 en 4 mei 2021.
BCI heeft tegen het arrest van het hof van 4 mei 2021 beroep in cassatie ingesteld.
[verweerster] heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, en voor BCI mede door A.A.M. Knol.
De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van BCI heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad:
  • verwerpt het beroep;
  • veroordeelt BCI in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op € 916,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren C.E. du Perron en F.R. Salomons, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op
30 september 2022.