In deze zaak heeft Baer Castle International N.V. (BCI), gevestigd te Heist Op Den Berg, België, beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 4 mei 2021. BCI, vertegenwoordigd door advocaat A.H. Vermeulen, betwistte de uitspraak van het hof, waarin een beroep op dwaling werd afgewezen. De verweerster, tevens erfgename en executeur in de nalatenschap van een betrokkene, heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is verder toegelicht door de advocaten van beide partijen, waarbij A.A.M. Knol ook BCI bijstond.
De Hoge Raad heeft de klachten van BCI over het arrest van het hof beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat de klachten niet konden leiden tot vernietiging van het arrest. Het was niet nodig om te motiveren waarom dit oordeel werd gegeven, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep van BCI verworpen en BCI veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerster zijn begroot op € 916,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Dit arrest is gewezen op 30 september 2022 door de vicepresident M.J. Kroeze en de raadsheren C.E. du Perron en F.R. Salomons, en openbaar uitgesproken door raadsheer F.J.P. Lock.