Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Het geding
2.Beoordeling van het hoger beroep
side letterof anderszins regeling die [appellante] c.s. een terugkooprecht verschafte, in de veronderstelling verkeerden dat zij de controle over en de gerechtigdheid tot (het vermogen van) BCI hadden behouden, al dan niet via een overeengekomen of toegezegd terugkooprecht. BCI heeft niet concreet gesteld, of althans niet voldoende onderbouwd gesteld, dat zij (of een ander) [appellante] c.s. na het sluiten van de koopovereenkomst met Green anders heeft geïnformeerd voorafgaand aan haar brief van 29 december 2016. Dit betekent dat de verjaring van de gestelde dwaling niet eerder is gaan lopen dan per die datum. Daarvan uitgaande heeft [appellante] c.s. haar vernietigingsvordering binnen de geldende verjaringstermijn ingesteld (bij conclusie van antwoord/eis in reconventie in het onderhavige geding in eerste aanleg, van 7 november 2017).
standpuntvan BCI dat dit niet het geval is, waarmee zij klaarblijkelijk bedoelt: de mogelijkheid, gegeven haar eigen gebrekkige bewijspositie, dat Green, en in haar voetspoor BCI, dit standpunt zou kunnen gaan innemen. Dit betreft geen (louter) toekomstige omstandigheid in de zin van artikel 6:228 lid 2 BW, omdat de situatie waarop het dwalingsberoep ziet zich reeds ten tijde van het sluiten van de huurovereenkomst voordeed.
NJ2018/6). Voor het overige slaagt het. De vordering strekt ertoe dat het verbod geldt gedurende de looptijd van de juridische procedures tussen partijen in België en Nederland, waaronder het strafrechtelijk onderzoek met partijstelling, en tot het moment dat alle uitspraken in deze procedures in kracht van gewijsde zijn gegaan. Deze onbepaalde en in potentie nog zeer lange tijdsduur kan naar het oordeel van het hof evenwel leiden tot consequenties die zich onvoldoende laten overzien. Het hof zal de tijdsduur maximeren op zes maanden na de datum van dit arrest, welke periode [appellante] voldoende gelegenheid moet geven om desgewenst ter zake van de veroordelingen van dit arrest verhaalsbeslag te leggen op de Belgische woning dan wel anderszins (provisionele) maatregelen te treffen.
3.Beslissing
- verklaart zich internationaal onbevoegd om kennis te nemen van de vordering tot het aan BCI opleggen van een vervreemdingsverbod met betrekking tot de Belgische woning, voor zover die vordering verder strekt dan tot voldoening aan de veroordelingen van dit arrest;
- vernietigt het bestreden vonnis, behoudens 5.3 van het dictum daarvan;
- vernietigt de huurovereenkomst;
- veroordeelt BCI tot betaling aan [appellante] van € 77.851, vermeerderd met de tussen [erflater] en BCI overeengekomen rekening-courantrente voor zover deze niet boven de wettelijke rente (artikel 6:119 BW) uitgaat, over de periode 1 februari 2017-4 maart 2021;
- verbiedt BCI om zolang niet aan de overige veroordelingen van dit arrest is voldaan, gedurende de looptijd van de hiervoor in 2.10 aanhef en onder a-e vermelde procedures, tot het moment dat alle uitspraken in deze procedures in kracht van gewijsde zijn gegaan, met een maximum van zes maanden na de datum van dit arrest, de Belgische woning te vervreemden, te bezwaren en/of te leveren aan derden, op straffe van een dwangsom van € 960.000;
- veroordeelt BCI in de kosten van het beslag, aan de zijde van [appellante] begroot op € 1.509,38;
- veroordeelt BCI in de kosten in eerste aanleg, aan de zijde van [appellante] begroot op € 1.500;
- veroordeelt BCI in de kosten van het hoger beroep (incident en hoofdzaak), aan de zijde van [appellante] begroot op € 10.062,01 tot op heden, en op € 163 aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 85 indien niet binnen 14 dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
- bepaalt dat voormelde beslag- en proceskostenveroordelingen binnen 14 dagen na de datum van dit arrest dan wel, wat betreft de hiervoor vermelde verhoging nakosten van € 85, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van de betreffende termijn van 14 dagen;
- verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.