ECLI:NL:HR:2022:1318

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
23 september 2022
Zaaknummer
20/04139
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot terugwijzing van zaak naar rechtbank wegens niet toezenden afschrift dagvaarding aan raadsman

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 september 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 8 december 2020. De verdachte, geboren in 1995, was in hoger beroep veroordeeld voor schuldwitwassen en had cassatie ingesteld. De raadsman van de verdachte, W.B.M. Bos, stelde dat het hof ten onrechte het verzoek om de zaak terug te wijzen naar de rechtbank had afgewezen, omdat er geen afschrift van de inleidende dagvaarding aan hem was toegezonden. De advocaat-generaal A.E. Harteveld concludeerde tot verwerping van het beroep.

De Hoge Raad overwoog dat de raadsman zich had gesteld bij het openbaar ministerie, maar dat hij niet aan de griffie van de rechtbank had laten weten dat hij als raadsman optrad. Dit is in strijd met de vereisten van de artikelen 38 en 40 van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2017:2250) over de wijze waarop een raadsman zich dient te stellen. Het hof had geoordeeld dat het ontbreken van een parketnummer niet betekende dat de raadsman met een stelbrief aan het OM kon volstaan. De Hoge Raad oordeelde dat dit oordeel juist was en verwierp het cassatiemiddel.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/04139
Datum27 september 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 8 december 2020, nummer 22-004760-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft W.B.M. Bos, advocaat te Oud-Beijerland, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de afwijzing door het hof van het verzoek van de raadsman van de verdachte om de zaak naar de rechtbank terug te wijzen omdat niet een afschrift van de dagvaarding in eerste aanleg aan de voor de verdachte optredende raadsman is toegezonden.
2.2.1
Het hof heeft in hoger beroep – met vernietiging van een bij verstek gewezen vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 21 augustus 2019 – de verdachte voor schuldwitwassen veroordeeld tot onder meer een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand, een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis en een schadevergoedingsmaatregel van € 19.008,42.
2.2.2
Het proces-verloop in deze zaak is weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 3.2 tot en met 3.6. Daaruit volgt onder meer als vaststelling van het hof dat de raadsman zich in deze zaak heeft gesteld bij het openbaar ministerie, dat de stelbrief van de raadsman inhoudt dat op dat moment nog geen parketnummer van de zaak bekend was en dat de raadsman zich niet op enig moment heeft gesteld bij de griffie van de rechtbank.
2.3
De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang:
- artikel 38 lid 5 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt:
“De gekozen raadsman geeft kennis van zijn optreden voor de verdachte aan de hulpofficier van justitie, de officier van justitie en in geval deze uit hoofde van de artikelen 181 tot en met 183 onderzoekshandelingen verricht, tevens aan de rechter-commissaris.”]
- artikel 40 lid 2 Sv luidt:
“De aangewezen raadsman geeft kennis van zijn optreden voor de verdachte aan de hulpofficier van justitie, de officier van justitie en in geval deze uit hoofde van de artikelen 181 tot en met 183 onderzoekshandelingen verricht, tevens aan de rechter-commissaris.”
2.4
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 5 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2250, het volgende overwogen over de wijze waarop de raadsman zich dient te stellen:
“2.5.4 (...) Gelet op het belang van een goede organisatie van de rechtspleging – waaronder begrepen het belang dat op niet voor misverstand vatbare wijze is vastgelegd dat de verdachte op de terechtzitting zal worden bijgestaan door een raadsman – [moet] onder het huidige wetboek en in afwijking van de hiervoor vermelde rechtspraak, worden aangenomen dat een advocaat die heeft verzuimd aan de griffie van het desbetreffende gerecht schriftelijk kennis te geven dat hij bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting zal optreden als gekozen of aangewezen raadsman van de verdachte, zich niet met vrucht erop kan beroepen dat hij voor de desbetreffende aanleg ten onrechte niet als raadsman is erkend, dus ook niet indien hij wel de in art. 38, vijfde lid, en art. 40, tweede lid, Sv bedoelde kennisgeving aan de (hulp)officier van justitie en/of de rechter-commissaris heeft gedaan. Het kennisgeven van genoemd optreden bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te geschieden bij separaat schrijven waarin voldoende nauwkeurig is aangegeven – door vermelding van onder meer het parketnummer en, voor zover bekend, het griffie- of rolnummer – op welke zaak het optreden betrekking heeft.”
2.5
Het hof heeft geoordeeld dat – kort gezegd – ook indien de raadsman (nog) niet over een parketnummer beschikt, dit niet tot gevolg heeft dat de raadsman met het oog op het optreden als raadsman ter terechtzitting met een stelbrief aan het openbaar ministerie kan volstaan. Gelet op wat onder 2.4 is vooropgesteld, is dit oordeel juist.
2.6
Het cassatiemiddel faalt.

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
27 september 2022.