ECLI:NL:HR:2022:1312

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
23 september 2022
Zaaknummer
21/00216
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over het onder zich hebben van beschermde diersoorten en de toepassing van de Flora- en Faunawet

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 september 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1955, was beschuldigd van het opzettelijk onder zich hebben van producten van beschermde inheemse diersoorten, waaronder de huid van een ree, een dode buizerd en een dode blauwe reiger, op 4 april 2013 te Arnemuiden. De zaak draait om de toepassing van de Flora- en Faunawet en de Regeling Natuurbescherming, waarbij de verdachte een beroep deed op vrijstelling van strafbaarheid voor het prepareren van deze dieren.

De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie met betrekking tot artikel 1.2 van het Wetboek van Strafrecht, dat van toepassing is wanneer de delictsomschrijving na het begaan van het feit is gewijzigd in een voor de verdachte gunstige zin. De Hoge Raad oordeelt dat de wijziging van de wetgeving, die na het feit in werking trad, niet leidt tot een gewijzigd inzicht over de strafwaardigheid van de feiten die vóór de wetswijziging zijn gepleegd. Het hof had derhalve niet de toepassing van artikel 3.18 van de Regeling Natuurbescherming moeten aannemen.

De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, waarbij de klachten over de uitspraak van het hof niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De beslissing van de Hoge Raad is definitief en bevestigt de eerdere uitspraak van het gerechtshof.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/00216
Datum27 september 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 20 januari 2021, nummer 20-002440-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.J.J. van Rijsbergen, advocaat te Breda, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1
Het cassatiemiddel klaagt over de verwerping door het hof van het beroep op vrijstelling ter preparatie zoals opgenomen in artikel 3.18 leden 1 en 2 van de Regeling Natuurbescherming (hierna: de Regeling).
2.2
Ten laste van de verdachte is onder 1 bewezenverklaard dat hij:
“op 4 april 2013 te Arnemuiden, gemeente Middelburg, opzettelijk producten van dieren behorende tot beschermde inheemse diersoorten, te weten
- de huid van een ree, Capreolus Capreolus en
- een dode buizerd, Buteo Buteo en
- een dode blauwe reiger, Ardea Cinerea,
onder zich heeft gehad.”
2.3
De toepasselijke regelgeving is weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 3.7. De Nota van Toelichting bij de Regeling verwijst naar de Nota van Toelichting bij het Besluit Natuurbescherming. Voor zover van belang, is die weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 3.8.
2.4
Als na het begaan van het feit de delictsomschrijving – in voor de verdachte gunstige zin – is gewijzigd, waaronder begrepen veranderingen in de bestanddelen en het vervallen van strafbaarstellingen, is artikel 1 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing als die wetswijziging een gevolg is van een verandering van inzicht van de wetgever over de strafwaardigheid van het vóór de wetswijziging begane strafbare feit. Voor regels van sanctierecht, die zowel het specifieke strafmaximum als meer algemene regels over de sanctieoplegging kunnen betreffen, geldt dat een sinds het plegen van het delict opgetreden verandering door de rechter met onmiddellijke ingang – en dus zonder toetsing aan de maatstaf van het gewijzigd inzicht van de strafwetgever over de strafwaardigheid van de vóór de wetswijziging begane strafbare feiten – moet worden toegepast, wanneer en voor zover die verandering in de voorliggende zaak ten gunste van de verdachte werkt. (Vgl. HR 12 juli 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP6878.)
2.5
Ten tijde van het bewezenverklaarde golden de Flora- en Faunawet en het Besluit prepareren van dieren. Ten tijde van de berechting in hoger beroep waren de Wet natuurbescherming en de Regeling in werking getreden. Het cassatiemiddel neemt tot uitgangspunt dat het hof toepassing had moeten geven aan artikel 3.18 van de Regeling. Dat uitgangspunt is niet juist. Dat de voorschriften over het straffeloos onder zich kunnen hebben van een dode vogel ter preparatie op praktische gronden zijn gemoderniseerd, brengt immers niet met zich dat sprake is van een gewijzigd inzicht over de strafwaardigheid van al voor de wijziging begane feiten.
2.6
Het cassatiemiddel faalt..

3.Beoordeling van het tweede en het derde cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
27 september 2022.