Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van het tweede en het derde cassatiemiddel
4.Beslissing
27 september 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 september 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1955, was beschuldigd van het opzettelijk onder zich hebben van producten van beschermde inheemse diersoorten, waaronder de huid van een ree, een dode buizerd en een dode blauwe reiger, op 4 april 2013 te Arnemuiden. De zaak draait om de toepassing van de Flora- en Faunawet en de Regeling Natuurbescherming, waarbij de verdachte een beroep deed op vrijstelling van strafbaarheid voor het prepareren van deze dieren.
De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie met betrekking tot artikel 1.2 van het Wetboek van Strafrecht, dat van toepassing is wanneer de delictsomschrijving na het begaan van het feit is gewijzigd in een voor de verdachte gunstige zin. De Hoge Raad oordeelt dat de wijziging van de wetgeving, die na het feit in werking trad, niet leidt tot een gewijzigd inzicht over de strafwaardigheid van de feiten die vóór de wetswijziging zijn gepleegd. Het hof had derhalve niet de toepassing van artikel 3.18 van de Regeling Natuurbescherming moeten aannemen.
De Hoge Raad verwerpt het beroep van de verdachte, waarbij de klachten over de uitspraak van het hof niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De beslissing van de Hoge Raad is definitief en bevestigt de eerdere uitspraak van het gerechtshof.