ECLI:NL:HR:2022:1303
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen naheffingsaanslagen parkeerbelasting door belanghebbende
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 september 2022 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, vertegenwoordigd door N. van der Laan, tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 23 september 2021. De zaak betreft naheffingsaanslagen in de parkeerbelasting die aan belanghebbende zijn opgelegd door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Den Haag. Belanghebbende heeft in hoger beroep een aantal klachten ingediend tegen de uitspraak van het Hof, waarop het College, vertegenwoordigd door [P], een verweerschrift heeft ingediend. Na de indiening van een conclusie van repliek door belanghebbende en een conclusie van dupliek door het College, heeft de Hoge Raad de klachten beoordeeld.
De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat de klachten van belanghebbende niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft daarbij aangegeven dat het niet nodig is om te motiveren waarom dit oordeel is gegeven, aangezien de beoordeling van de klachten niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Deze uitspraak is gedaan door de raadsheer M.T. Boerlage als voorzitter, samen met de raadsheren P.A.G.M. Cools en A.E.H. van der Voort Maarschalk, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.