ECLI:NL:HR:2022:1303

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 september 2022
Publicatiedatum
23 september 2022
Zaaknummer
21/04644
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen naheffingsaanslagen parkeerbelasting door belanghebbende

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 september 2022 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende, vertegenwoordigd door N. van der Laan, tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 23 september 2021. De zaak betreft naheffingsaanslagen in de parkeerbelasting die aan belanghebbende zijn opgelegd door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Den Haag. Belanghebbende heeft in hoger beroep een aantal klachten ingediend tegen de uitspraak van het Hof, waarop het College, vertegenwoordigd door [P], een verweerschrift heeft ingediend. Na de indiening van een conclusie van repliek door belanghebbende en een conclusie van dupliek door het College, heeft de Hoge Raad de klachten beoordeeld.

De Hoge Raad heeft geconcludeerd dat de klachten van belanghebbende niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft daarbij aangegeven dat het niet nodig is om te motiveren waarom dit oordeel is gegeven, aangezien de beoordeling van de klachten niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Deze uitspraak is gedaan door de raadsheer M.T. Boerlage als voorzitter, samen met de raadsheren P.A.G.M. Cools en A.E.H. van der Voort Maarschalk, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer21/04644
Datum23 september 2022
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE DEN HAAG
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 23 september 2021, nrs. BK-21/00189, BK-21/00190 en BK-21/00191, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nrs. SGR 20/2663, SGR 20/2664 en SGR 20/2665) betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslagen in de parkeerbelasting.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door N. van der Laan, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag (hierna: het College), vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Het College heeft een conclusie van dupliek ingediend.

2.Beoordeling van de klachten

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer M.T. Boerlage als voorzitter, en de raadsheren P.A.G.M. Cools en A.E.H. van der Voort Maarschalk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2022.