ECLI:NL:HR:2022:1285

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 september 2022
Publicatiedatum
23 september 2022
Zaaknummer
19/05975
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over valsheid in geschrift en gewoontewitwassen met betrekking tot bewijsvoering en redelijke termijn

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 september 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 december 2019. De zaak betreft valsheid in geschrift (artikel 225 Sr) en gewoontewitwassen (artikel 420ter Sr). De verdachte heeft cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door advocaat Th.J. Kelder. De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar enkel wat betreft de hoogte van de opgelegde geldboete, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft geen motivering hoeven geven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Daarnaast heeft de Hoge Raad ambtshalve de uitspraak van het hof beoordeeld. Aangezien er meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep, is de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, overschreden. Dit heeft geleid tot een vermindering van de opgelegde betalingsverplichting van € 18.000.

In de beslissing heeft de Hoge Raad de uitspraak van het hof vernietigd, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde geldboete, en deze verminderd naar € 16.200. Het beroep is voor het overige verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/05975
Datum27 september 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 18 december 2019, nummer 21-002945-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde geldboete en tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van de cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde betalingsverplichting van € 18.000.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde geldboete;
- vermindert de geldboete in die zin dat deze € 16.200 bedraagt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma, M.J. Borgers, C. Caminada en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
27 september 2022.