Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
Belanghebbende heeft op 25 juli 2019 hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank betreffende een door haar op aangifte voldaan bedrag aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen. Het Hof heeft - met toepassing van artikel 8:54 Awb - het hoger beroep bij uitspraak van 4 februari 2020 niet-ontvankelijk verklaard wegens het nietvoldoen van het griffierecht.
Het standpunt van belanghebbende dat in deze procedure moet worden uitgegaan van de waarde per punt die is vermeld in punt 2 van onderdeel B1 van de bijlage van het Besluit, heeft het Hof verworpen.
Gelet op artikel VI van de Ministeriële regeling van 19 november 2021 [1] en de daarop gegeven toelichting moeten die proceskosten worden berekend naar de waarde per punt zoals deze ten tijde van het wijzen van dit arrest geldt, dat wil zeggen naar een waarde per punt van € 759.
3.Proceskosten
Bij de berekening van de vergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand gaat de Hoge Raad uit van de waarde per punt die is neergelegd in punt 2 van onderdeel B1 van de bijlage bij het Besluit (tekst vanaf 1 januari 2022). [2] Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met de nummers 22/00125, 22/00129 tot en met 22/00132, 22/00134 en 22/00136 met elkaar samenhangen in de zin van het Besluit.