ECLI:NL:HR:2022:1224

Hoge Raad

Datum uitspraak
16 september 2022
Publicatiedatum
15 september 2022
Zaaknummer
19/01428
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslag omzetbelasting en boetebeschikking na overlijden belastingplichtige

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 september 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door de Staatssecretaris van Financiën tegen de erven van [X]. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de omzetbelasting en de daarbij opgelegde boete. De naheffingsaanslag was opgelegd aan [X], die op 5 november 2018 is overleden. De gemachtigde van de erflater heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland, die de naheffingsaanslag en de boetebeschikking in stand had gelaten. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 5 februari 2019 de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en de naheffingsaanslag verminderd, maar ook de boete verlaagd. De Hoge Raad heeft in deze zaak de prejudiciële vragen beantwoord die eerder aan het Hof van Justitie waren gesteld. De Hoge Raad oordeelt dat de boete, gelet op artikel 5:42 Awb, is vervallen door het overlijden van de erflater. De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven, en de Hoge Raad bevestigt de uitspraak van de Rechtbank, met de aanpassing dat de boete is vervallen. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/01428
Datum16 september 2022
ARREST
in de zaak van
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
tegen
de erven van [X] te [Z] (hierna: belanghebbenden)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 februari 2019, nr. 17/01336, op het hoger beroep van [X] tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 16/7677) betreffende een aan [X] opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting, de daarbij gegeven boetebeschikking en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

1.1
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
1.2
Bij brief van 26 maart 2021 heeft de griffier van de Hoge Raad partijen bericht dat de behandeling van de zaak niet kan worden afgerond voordat het Hof van Justitie antwoord heeft gegeven op de bij arrest van 26 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:455, gestelde prejudiciële vragen. Het Hof van Justitie heeft bij arrest van 7 juli 2022, X, C-194/21, ECLI:EU:C:2022:535, die vragen beantwoord.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld te reageren op dit arrest van het Hof van Justitie. De Staatssecretaris heeft schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het middel

De naheffingsaanslag in de omzetbelasting
2.1
Het middel slaagt op de gronden die zijn vermeld in het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak met nummer 19/01427bis, ECLI:NL:HR:2022:1116, waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht.
De boetebeschikking
2.2
Tegelijk met de aan [X] (hierna: de erflater) opgelegde naheffingsaanslag heeft de Inspecteur hem op grond van artikel 67c AWR een boete van € 1.100 opgelegd. De Rechtbank heeft die boetebeschikking in stand gelaten.
2.3
Een door de erflater aangestelde gemachtigde heeft hoger beroep ingesteld. De erflater is op 5 november 2018 overleden. Tijdens het onderzoek ter zitting van het Hof op 21 november 2018 heeft de gemachtigde het overlijden van de erflater bevestigd en heeft hij verklaard dat de erven van de erflater (belanghebbenden) de procedure wensen voort te zetten.
2.4
Het Hof heeft op 5 februari 2019 uitspraak gedaan. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het beroep gegrond verklaard, en de naheffingsaanslag verminderd.
2.5
Vanwege de vermindering van de naheffingsaanslag heeft het Hof voorts geoordeeld dat de boete moet worden verminderd, en wel tot € 252. Met dit oordeel heeft het Hof miskend dat de boete, gelet op artikel 5:42, lid 2, eerste volzin, Awb, vanwege het overlijden van de erflater is vervallen.
Slotsom
2.6
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat de uitspraak van het Hof niet in stand kan blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De uitspraak van de Rechtbank moet worden bevestigd, met dien verstande dat, gelet op hetgeen hiervoor in 2.5 is overwogen, de boete als gevolg van het overlijden van de erflater is vervallen voordat het Hof besliste op het hoger beroep.

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie gegrond,
- vernietigt de uitspraak van het Hof,
- bevestigt de uitspraak van de Rechtbank, en
- verklaart dat de boete op grond van artikel 5:42 Awb is vervallen.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt, M.A. Fierstra, E.F. Faase en J.A.R. van Eijsden, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2022.