ECLI:NL:HR:2006:AY8324

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
00098/06 E
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • J.P. Balkema
  • J.W. Ilsink
  • J. de Hullu
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Maximale duur van taak- en werkstraffen bij samenloop van feiten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 november 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld tot een werkstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, in een zaak waarin hij betrokken was bij het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Wet inzake de wisselkantoren en de Wet melding ongebruikelijke transacties. De Hoge Raad heeft de vraag behandeld of de opgelegde straffen in overeenstemming zijn met de artikelen 22c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, die de maximale duur van taak- en werkstraffen regelen.

De Hoge Raad oordeelde dat de wetgever in artikel 22c, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht de duur van taak- en werkstraffen heeft beperkt tot respectievelijk 480 en 240 uren, omdat langere straffen als minder effectief worden beschouwd. In het geval van samenloop van feiten, zoals in deze zaak, voorziet de wet echter niet in een nadere maximering van de straffen. De Hoge Raad concludeerde dat het Hof de strafoplegging niet in strijd met de wet heeft gedaan, en dat de opgelegde straffen dus rechtmatig zijn.

De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt dat de straffen die in deze zaak zijn opgelegd, niet in strijd zijn met de geldende wetgeving. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat geen van de ingediende middelen tot cassatie kon leiden. Dit arrest benadrukt de noodzaak om de effectiviteit van taakstraffen in overweging te nemen bij het opleggen van straffen in gevallen van samenloop van feiten.

Uitspraak

28 november 2006
Strafkamer
nr. 00098/06 E
IV/CAW
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, Economische Kamer, van 25 februari 2005, nummer 23/002064-04, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Rechtbank te Amsterdam van 18 september 2003 - voorzover aan 's Hofs oordeel onderworpen - de verdachte ter zake van 2. "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een voorschrift gesteld bij artikel 4, eerste lid, van de Wet inzake de wisselkantoren, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij aan die verboden gedraging feitelijk leiding dan wel daartoe opdracht heeft gegeven" en 3. "medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een voorschrift gesteld bij artikel 9 van de Wet melding ongebruikelijke transacties, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij aan die verboden gedraging feitelijk leiding dan wel daartoe opdracht heeft gegeven, meermalen gepleegd" veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. V. Kraal, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dat behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beoordeling van het tweede middel
4.1. Het middel klaagt over de toepassing door het Hof van de art. 22c en 63 Sr.
4.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
"De onderhavige zaak wordt gelijktijdig doch niet gevoegd behandeld met de strafzaak tegen verdachte met rolnummer 23-001744-03 (...) ."
4.3. Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden voorwaardelijk en tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, voor de duur van 240 uren. In het arrest van het Hof van 25 februari 2005 met rolnummer 23-001744-03, waartegen eveneens beroep in cassatie is ingesteld en in welke zaak de Hoge Raad ook heden uitspraak doet (nr. 00099/06 E), is de verdachte veroordeeld tot het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte voor de duur van 120 uren in plaats van drie maanden onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
4.4. Blijkens het bestreden arrest heeft het Hof de straf in de onderhavige zaak onder meer gegrond op de art. 22c, 57 en 63 Sr. Art. 22c (oud) Sr luidt:
"1. Het vonnis vermeldt of de taakstraf bestaat uit een werkstraf, een leerstraf of een combinatie van beide, alsmede het aantal uren dat de straf zal duren. Het vonnis kan de aard van de te verrichten werkzaamheden of het te volgen leerproject vermelden.
2. Het aantal uren dat de taakstraf duurt bedraagt ten hoogste vierhonderdentachtig, waarvan niet meer dan tweehonderdenveertig uren werkstraf.
3. De termijn binnen welke de taakstraf moet worden voltooid bedraagt een jaar na het onherroepelijk worden van het vonnis. Het openbaar ministerie kan ambtshalve of op verzoek van de veroordeelde deze termijn eenmaal met een jaar verlengen. Het zendt hiervan zo spoedig mogelijk een kennisgeving aan de veroordeelde.
4. De termijn binnen welke de taakstraf moet worden verricht wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij zich aan zodanige vrijheidsontneming heeft onttrokken."
Art. 57 Sr luidt:
"1. Bij samenloop van feiten die als op zichzelf staande handelingen moeten worden beschouwd en meer dan één misdrijf opleveren waarop gelijksoortige hoofdstraffen zijn gesteld, wordt één straf uitgesproken.
2. Het maximum van deze straf is het totaal van de hoogste straffen op de feiten gesteld, doch - voor zover het gevangenisstraf of hechtenis betreft - niet meer dan een derde boven het hoogste maximum."
Art. 63 Sr luidt:
"Indien iemand, na veroordeling tot straf, opnieuw wordt schuldig verklaard aan misdrijf of overtreding vóór die veroordeling gepleegd, zijn de bepalingen van deze titel voor het geval van gelijktijdige berechting van toepassing."
4.5.1. Bij de Wet van 7 september 2000 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten omtrent de straf van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte (taakstraffen) (Stb. 2000, 365), welke in werking is getreden op 1 februari 2001, is onder meer art. 22c Sr gewijzigd. Met deze wet is de straf die bestond uit het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte vervangen door de taakstraf die kan bestaan uit een werkstraf en/of een leerstraf.
4.5.2. De Nota naar aanleiding van het Verslag bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot deze wet houdt, voor zover hier van belang, in:
"Bij het bepalen van het maximale aantal uren is aangeknoopt bij de ervaringen die in de afgelopen jaren hiermee zijn opgedaan. Uit onderzoek blijkt dat langere werkstraffen minder vaak tot een goed einde worden gebracht dan kortere. Verhoging van het totaal aantal uren zal derhalve leiden tot meer voortijdig beëindigde taakstraffen. Vandaar dat wordt vastgehouden aan een maximumduur van de werkstraf van 240 uur. Bovendien zal de veroordeelde, bij een taakstraf die 480 uur duurt, al gauw een jaar nodig hebben om deze te voltooien. Om enigszins tegemoet te komen aan de wens om ook langere taakstraffen mogelijk te maken, is voorzien in de mogelijkheid om een combinatie van werken en leren op te leggen voor maximaal 480 uur. De leden van de fractie van het CDA vragen waarom niet een werkstraf van bijvoorbeeld 300 of 360 uur mogelijk is. Ook hierop antwoord ik dat uit ervaring is gebleken dat het thans voorgestelde aantal uren het meest effectief is. Wanneer het aantal uren verder zou worden opgerekt, zou dit bovendien een extra druk leggen op het aantal beschikbare projectplaatsen."
(Kamerstukken II 1998-1999, 26 114, nr. 5, blz. 21)
4.6. Hoewel uit deze toelichting blijkt dat de wetgever in art. 22c, tweede lid, Sr de duur van de taak- en werkstraf heeft beperkt tot respectievelijk 480 en 240 uren, aangezien taak- en werkstraffen van langere duur minder effectief werden geacht, voorziet de wet in geval van samenloop niet in een nadere maximering. Daarom geeft 's Hofs strafoplegging niet blijk van miskenning van de art. 22c, 57 en 63 Sr en faalt het middel.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, J.W. Ilsink, J. de Hullu en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 28 november 2006.