ECLI:NL:HR:2006:AY8324
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- J.W. Ilsink
- J. de Hullu
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Maximale duur van taak- en werkstraffen bij samenloop van feiten
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 november 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam. De verdachte was eerder veroordeeld tot een werkstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, in een zaak waarin hij betrokken was bij het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Wet inzake de wisselkantoren en de Wet melding ongebruikelijke transacties. De Hoge Raad heeft de vraag behandeld of de opgelegde straffen in overeenstemming zijn met de artikelen 22c, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, die de maximale duur van taak- en werkstraffen regelen.
De Hoge Raad oordeelde dat de wetgever in artikel 22c, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht de duur van taak- en werkstraffen heeft beperkt tot respectievelijk 480 en 240 uren, omdat langere straffen als minder effectief worden beschouwd. In het geval van samenloop van feiten, zoals in deze zaak, voorziet de wet echter niet in een nadere maximering van de straffen. De Hoge Raad concludeerde dat het Hof de strafoplegging niet in strijd met de wet heeft gedaan, en dat de opgelegde straffen dus rechtmatig zijn.
De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt dat de straffen die in deze zaak zijn opgelegd, niet in strijd zijn met de geldende wetgeving. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, omdat geen van de ingediende middelen tot cassatie kon leiden. Dit arrest benadrukt de noodzaak om de effectiviteit van taakstraffen in overweging te nemen bij het opleggen van straffen in gevallen van samenloop van feiten.