Uitspraak
1.Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door W.A.P. Nieuwenhuizen, heeft een verweerschrift ingediend.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 september 2022 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 31 maart 2020. Het hoger beroep van de Inspecteur was gericht tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland, die betrekking had op het door belanghebbende voldane bedrag aan omzetbelasting over het tijdvak van 1 januari 2017 tot en met 31 maart 2017. De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een aantal middelen voorgesteld in het cassatieberoep. Belanghebbende, vertegenwoordigd door W.A.P. Nieuwenhuizen, heeft een verweerschrift ingediend.
De Hoge Raad heeft de voorgestelde middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van het geding in cassatie, vastgesteld op € 1.518 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Tevens is er een griffierecht geheven van € 532. Het arrest is openbaar uitgesproken door de vice-president en twee raadsheren, en is daarmee een belangrijke uitspraak in het bestuursrecht en belastingrecht.