In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 juli 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Stichting Verzekeringsbureau Voertuigcriminaliteit (VbV) tegen de handelaar CIKO CARS & PARTS. De zaak betreft de aansprakelijkheid van de handelaar voor schade die voortvloeit uit de diefstal van auto's waarvan onderdelen bij hem zijn aangetroffen. VbV had eerder in de procedure een beroep gedaan op de onrechtmatige daad, maar de Hoge Raad oordeelde dat de klachten over het arrest van het hof niet konden leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad heeft daarbij geen motivering hoeven geven voor zijn oordeel, omdat de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De Hoge Raad heeft de conclusie van de Advocaat-Generaal G. Snijders gevolgd, die had geadviseerd om het cassatieberoep te verwerpen. De advocaat van VbV had gereageerd op deze conclusie, maar de Hoge Raad besloot geen acht te slaan op de bijgevoegde brief van het Verbond van Verzekeraars, omdat de procesorde geen ruimte bood voor aanvulling van de stukken. De Hoge Raad heeft VbV in de kosten van het geding in cassatie veroordeeld, die aan de zijde van de verweerder op nihil zijn begroot. Deze uitspraak is een belangrijke bevestiging van de bestaande rechtspraak omtrent de aansprakelijkheid van handelaren in gevallen van diefstal van voertuigen.