ECLI:NL:HR:2001:ZC3673
Hoge Raad
- Cassatie
- P. Neleman
- G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp
- J.B. Fleers
- H.A.M. Aaftink
- P.C. Kop
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep in faillissementszaak
In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep van Hans van Ekelenburg en H. van Ekelenburg Bedrijfsonroerendgoed B.V. tegen de beschikking van de Rechtbank te 's-Gravenhage. De Rechtbank had op 21 december 2000 de beslissing van de rechter-commissaris bekrachtigd, die op 29 juni 2000 had geoordeeld dat er geen termen waren om het beleid van de curator te herroepen. Van Ekelenburg had eerder, op 28 juni 2000, een verzoek ingediend bij de rechter-commissaris om toestemming te onthouden aan de curator voor de aanvaarding van een bod van Bosch en om goedkeuring te verlenen voor de overdracht van aandelen aan hemzelf. De curator had echter het bod van Bosch als acceptabel beoordeeld, wat leidde tot de beslissing van de rechter-commissaris.
Na de beschikking van de Rechtbank heeft Van Ekelenburg cassatie ingesteld, maar de Hoge Raad oordeelt dat dit beroep niet-ontvankelijk is. De termijn voor het instellen van cassatie was tien dagen, en het cassatieberoep was na deze termijn ingesteld. Van Ekelenburg voerde aan dat hij pas na afloop van de termijn op de hoogte was gesteld van de beschikking van de Rechtbank, maar de Hoge Raad oordeelt dat dit niet leidt tot ontvankelijkheid. De Hoge Raad benadrukt het belang van duidelijke termijnen voor rechtspleging en dat aan deze termijnen strikt de hand moet worden gehouden.
De Hoge Raad verklaart verzoekers tot cassatie niet-ontvankelijk in hun beroep en veroordeelt hen in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de curator zijn begroot op ƒ 525,-- aan verschotten en ƒ 2.500,-- voor salaris. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president en een aantal raadsheren, en openbaar uitgesproken op 13 juli 2001.