ECLI:NL:HR:2001:ZC3673

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 juli 2001
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
R01/007HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp
  • J.B. Fleers
  • H.A.M. Aaftink
  • P.C. Kop
  • A. Hammerstein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van cassatieberoep in faillissementszaak

In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep van Hans van Ekelenburg en H. van Ekelenburg Bedrijfsonroerendgoed B.V. tegen de beschikking van de Rechtbank te 's-Gravenhage. De Rechtbank had op 21 december 2000 de beslissing van de rechter-commissaris bekrachtigd, die op 29 juni 2000 had geoordeeld dat er geen termen waren om het beleid van de curator te herroepen. Van Ekelenburg had eerder, op 28 juni 2000, een verzoek ingediend bij de rechter-commissaris om toestemming te onthouden aan de curator voor de aanvaarding van een bod van Bosch en om goedkeuring te verlenen voor de overdracht van aandelen aan hemzelf. De curator had echter het bod van Bosch als acceptabel beoordeeld, wat leidde tot de beslissing van de rechter-commissaris.

Na de beschikking van de Rechtbank heeft Van Ekelenburg cassatie ingesteld, maar de Hoge Raad oordeelt dat dit beroep niet-ontvankelijk is. De termijn voor het instellen van cassatie was tien dagen, en het cassatieberoep was na deze termijn ingesteld. Van Ekelenburg voerde aan dat hij pas na afloop van de termijn op de hoogte was gesteld van de beschikking van de Rechtbank, maar de Hoge Raad oordeelt dat dit niet leidt tot ontvankelijkheid. De Hoge Raad benadrukt het belang van duidelijke termijnen voor rechtspleging en dat aan deze termijnen strikt de hand moet worden gehouden.

De Hoge Raad verklaart verzoekers tot cassatie niet-ontvankelijk in hun beroep en veroordeelt hen in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de curator zijn begroot op ƒ 525,-- aan verschotten en ƒ 2.500,-- voor salaris. Deze uitspraak is gedaan door de vice-president en een aantal raadsheren, en openbaar uitgesproken op 13 juli 2001.

Uitspraak

13 juli 2001
Vakantiekamer
Rek.nr. R01/007HR
AP
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
1. Hans VAN EKELENBURG, wonende te Laren, en
2. H. VAN EKELENBURG BEDRIJFSONROERENDGOED B.V., gevestigd te Laren,
VERZOEKERS tot cassatie,
advocaat: mr. R. Menschaert,
t e g e n
Mr. E.N. MULLER, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van HML B.V., wonende te Oestgeest,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. F.E. Boonstra.
1. Het geding in feitelijke instanties
Op 8 september 1999 heeft de Rechtbank te 's-Gravenhage het faillissement uitgesproken van Hotel Maatschappij Leiden B.V. (hierna: HML), met benoeming van mr. G. Tangenberg nadien vervangen door mr. P. Kalbfleisch tot rechter-commissaris en mr. E.N. Muller tot curator.
Bij fax van 28 juni 2000 hebben verzoekers tot cassatie - verder in enkelvoud te noemen: Van Ekelenburg - zich gewend tot de rechter-commissaris met het verzoek toestemming te onthouden aan aanvaarding door de curator van het aanbod van Bosch, alsmede goedkeuring te verlenen aan overdracht van de aandelen door de curator aan Van Ekelenburg waarbij Van Ekelenburg bereid was tot betaling van ƒ 160.000,--, plus proceskosten tot een bedrag van ƒ 20.000,--.
Op 28 juni 2000 heeft de curator aan Van Ekelenburg laten weten dat hij het bod van Bosch acceptabel en zeker vindt, nu door aanvaarding daarvan geen gerechtelijke procedure met onzekere uitkomst nodig is.
Naar aanleiding van het verzoek van Van Ekelenburg heeft de rechter-commissaris Van Ekelenburg op 29 juni 2000 bericht dat hij geen termen aanwezig acht het beleid van de curator te herroepen.
Met een op 12 juli 2000 ter griffie van de Recht-bank ingediend verzoekschrift heeft Van Ekelenburg op de voet van artikel 67 F. hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechter-commissaris van 29 juni 2000.
Nadat de Rechtbank Van Ekelenburg en zijn raadsman alsme-de de curator op 7 december 2000 ter terechtzitting had gehoord heeft zij bij beschikking van 21 december 2000 de bestreden beschikking van de rechter-commissaris bekrach-tigd.
De beschikking van de Rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de Rechtbank heeft Van Ekelen-burg beroep in cassatie ingesteld. Het cassatie-rekest en het aanvullende rekest zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
De curator heeft verzocht Van Ekelenburg niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep, althans dit te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.B. Bakels strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van Van Ekelenburg in zijn beroep.
2.1 De advocaat van Van Ekelenburg heeft bij brief van 21 mei 2001 op die conclusie gereageerd.
2.2 Partijen hebben na de conclusie gelegenheid, in beginsel binnen twee weken nadat de conclusie, al naar de aard van het geding, ter rolle is genomen dan wel aan partijen is verzonden, daarop te reageren. De eisen van een goede procesorde brengen evenwel mee dat, nadat de conclusie is genomen, geen plaats is voor voortzetting van het debat van partijen, ook niet in die vorm dat een partij reageert op een eerdere reactie van de wederpartij op de conclusie, noch voor aanvulling van de stukken van het geding. De Hoge Raad zal dan ook op de brief van de advocaat van Van Ekelenburg van 5 juni 2001 en op de brief van de advocaat van de curator van 6 juni 2001 geen acht slaan.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep
3.1 Ingevolge art. 67 lid 1 F. in verbinding met art. 426 lid 2 Rv. is de termijn voor het beroep in cassatie van de beschikking van de Rechtbank tien dagen. Het bij re-kest van 12 januari 2001 ingestelde cassatieberoep is derhalve na afloop van deze termijn ingesteld.
3.2 In het aanvullend rekest van 26 januari 2001 heeft Van Ekelenburg aangevoerd dat hij bij brief van de waarnemend rechter-commissaris van 5 januari 2001, door hem eerst ontvangen op 12 januari 2001, heeft vernomen dat op 21 december 2000 een beschikking was gegeven, en dat zijn advocaat bij faxbericht van 19 januari 2001 van de Griffie een afschrift van de beschikking heeft ontvangen. Hij betoogt dat deze gang van zaken meebrengt dat geen niet-ontvankelijkverklaring behoort te volgen.
3.3 Hieromtrent moet worden vooropgesteld dat in het belang van een goede rechtspleging juist ook in zaken waarin een korte termijn voor beroep geldt, omtrent het tijdstip waarop die termijn aanvangt (en eindigt) duidelijkheid dient te bestaan en dat derhalve aan beroepstermijnen strikt de hand moet worden gehouden. In het midden kan blijven of een uitzondering op deze regel moet worden aanvaard, ingeval degene die cassatieberoep instelt, ten gevolge van een door (de griffie van) de rechtbank of het hof gemaakte fout niet wist en redelijkerwijs niet kon weten dat de rechter een beschikking had gegeven, en de beschikking hem eerst na afloop van de termijn voor het instellen van cassatieberoep is toegezonden. Een zodanig geval doet zich hier immers niet voor, aangezien blijkens het proces-verbaal van de op 7 december 2000 gehouden mondelinge behandeling, waar Van Ekelenburg en zijn advocaat aanwezig zijn geweest, door de Rechtbank is medegedeeld dat zij ernaar streefde om op 21 december 2000 uitspraak te doen, op welke datum ook inderdaad uitspraak is gedaan.
Van Ekelenburg dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn cassatieberoep.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart verzoekers tot cassatie niet-ontvankelijk in het cassatieberoep;
veroordeelt verzoekers tot cassatie in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de curator begroot op ƒ 525,-- aan verschotten en ƒ 2.500,-- voor salaris.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp, J.B. Fleers, H.A.M. Aaftink en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 13 juli 2001.