ECLI:NL:HR:2022:110

Hoge Raad

Datum uitspraak
1 februari 2022
Publicatiedatum
31 januari 2022
Zaaknummer
21/02469
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Herziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tot herziening van een levenslange gevangenisstraf wegens moord met betrekking tot nieuwe feiten en deskundigeninzicht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 1 februari 2022 uitspraak gedaan op een aanvraag tot herziening van een levenslange gevangenisstraf die eerder was opgelegd door de rechtbank te Arnhem voor moord. De aanvrager, geboren in 1968, had eerder bekennende verklaringen afgelegd, maar trok deze in en stelde dat zijn eerdere bekentenis een valse was. Hij voerde aan dat er sprake was van nieuwe feiten, waaronder een verklaring van 14 april 2021 en een boek dat de betrouwbaarheid van zijn eerdere bekentenis in twijfel trok. De Hoge Raad oordeelde echter dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet aannemelijk maakten dat de eerdere bekentenis onjuist was. De rechtbank had al kennisgenomen van de relevante feiten en omstandigheden tijdens het opsporingsonderzoek en de beoordeling van de strafzaak. De aanvraag tot herziening werd afgewezen omdat de Hoge Raad geen ernstig vermoeden aanwezig achtte dat, indien de nieuwe feiten bekend waren geweest, dit had geleid tot een andere uitkomst in de strafzaak. De beslissing van de Hoge Raad bevestigde de eerdere veroordeling en de levenslange gevangenisstraf bleef gehandhaafd.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/02469 H
Datum1 februari 2022
ARREST
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de rechtbank te Arnhem van 7 maart 2008, nummers 05/900230-07 en 05/509950-07, ingediend door J.W.H. Peters, advocaat te Amersfoort,
namens
[aanvrager] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
hierna: de aanvrager.

1.De uitspraak waarvan herziening is gevraagd

De rechtbank heeft de aanvrager voor onder meer moord veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.

2.De aanvraag tot herziening

2.1
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2
De aanvraag berust op de stelling dat sprake is van gegevens als bedoeld in artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). In de aanvraag wordt daartoe gewezen op een bij de aanvraag gevoegde verklaring van de aanvrager van 14 april 2021 en op (delen van) het boek “De actievoerder achterna. Over een snelle bekentenis en een late ontkenning” (Den Haag, 2020). Dat boek betreft een verslag van een onderzoek door het Project Gerede Twijfel. Aangevoerd wordt dat de verklaring van de aanvrager, waarin hij terugkomt op eerdere bekennende verklaringen, en de conclusies uit het hiervoor genoemde boek over de betrouwbaarheid van de aanvankelijke bekentenis en de veronderstelde daderkennis bij de aanvrager, elk voor zich en in onderling verband het ernstige vermoeden doen ontstaan als bedoeld in artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv.

3.De conclusie van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van de aanvraag tot herziening.

4.Bewezenverklaring en bewijsoverweging

4.1
De rechtbank heeft ten laste van de aanvrager – voor zover voor de beoordeling van de aanvraag van belang – bewezenverklaard dat:
“hij op 15 november 2005 te Nijmegen opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen meerdere patronen heeft afgevuurd op voernoemde [slachtoffer] , welke patronen voornoemde [slachtoffer] hebben getroffen, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden.”
4.2
De rechtbank heeft een verkort vonnis als bedoeld in artikel 365a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) gewezen. De rechtbank heeft met betrekking tot de bewezenverklaring het volgende overwogen:
“Verdachte heeft ter terechtzitting, evenals hij eerder tegenover de politie heeft gedaan, bekend dat hij [slachtoffer] op 15 november 2005 in Nijmegen met een vuurwapen heeft gedood. Zijn desbetreffende verklaringen zijn zeer gedetailleerd wat betreft de voorbereidingen, de wijze waarop het feit is gepleegd en het verlaten van de plaats van het misdrijf. De verklaringen van verdachte bevatten elementen die als daderkennis zijn te beschouwen. Ook heeft verdachte een motief voor het doden van [slachtoffer] genoemd.
Niettemin heeft de raadsvrouw van verdachte de rechtbank met nadruk verzocht de verklaringen van verdachte niet zonder meer als overtuigend bewijs te bezigen. Zij heeft in dit verband een aantal punten genoemd die niet, althans niet zonder meer, in overeenstemming zijn te brengen met de door verdachte afgelegde verklaringen.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Anders dan in enkele geruchtmakende zaken in voorgaande jaren, waarin de betrokkene in weerwil van een bekennende verklaring, uiteindelijk toch onschuldig werd bevonden, heeft verdachte van meet af aan bekend en heeft hij zijn bekentenis op geen enkel moment herroepen. De rechtbank vermag niet in te zien wat verdachte ertoe zou kunnen brengen zichzelf in strijd met de werkelijkheid zo ernstig te belasten. De raadsvrouw heeft de rechtbank daarvoor ook geen aannemelijke verklaring kunnen geven. Weliswaar heeft zij er aanvankelijk op gezinspeeld dat de verklaringen van verdachte op fantasie berusten en dat dit is toe te schrijven aan de geestesgesteldheid van verdachte, maar voor een dergelijke veronderstelling is geen enkele steun te vinden in de rapporten die door de vier gedragsdeskundigen omtrent verdachte zijn uitgebracht en evenmin in hetgeen ter terechtzitting is verklaard door de drie van hen die als getuige-deskundige zijn gehoord.
Aan de raadsvrouw moet worden toegegeven dat door de getuigen een zeer divers beeld van de schutter wordt gegeven. Het is echter niet zo dat uit het geheel van de getuigenverklaringen in overwegende mate een signalement van de dader naar voren komt dat niet op verdachte zou passen. Integendeel. Mede in aanmerking nemende dat het misdrijf na zonsondergang is gepleegd en de straatverlichting ter plekke blijkens onderzoek matig was, is de rechtbank van oordeel dat de opgegeven signalementen die niet op verdachte passen, diens daderschap niet kunnen ontkrachten. Het feit dat duikers er - anderhalf jaar na dato - niet in zijn geslaagd het vuurwapen te vinden ter plaatse waar verdachte zegt het in het water te hebben gegooid, doet naar het oordeel van de rechtbank evenmin afbreuk aan de betrouwbaarheid van verdachtes verklaringen. Dat geldt ook wat betreft de omstandigheid dat verdachte heeft verklaard [slachtoffer] tweemaal in de rug te hebben geschoten, terwijl uit de bevindingen van het Nederlands Forensisch Instituut blijkt dat [slachtoffer] door één van beide schoten in de borst is getroffen. In dit verband volstaat de rechtbank met de constatering dat verdachte óók heeft verklaard dat [slachtoffer] zich na het eerste schot omdraaide en dat hij (verdachte) [slachtoffer] in het gezicht heeft gezien. Ook heeft de raadsvrouw er op gewezen dat het misdrijf volgens de deskundigen van het Pieter Baan Centrum niet past bij de persoonlijkheid van verdachte en dat het door verdachte genoemde motief zowel qua tijd als qua inhoud ver gezocht is. Deze omstandigheden vormen voor de rechtbank evenmin reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de bekentenis van verdachte. Veeleer roepen zij bij haar de vraag op waarom verdachte niettemin tot zijn daad is gekomen. Want dat is allerminst begrijpelijk en invoelbaar en in zoverre kan de rechtbank er begrip voor opbrengen dat de raadsvrouw, zoals zij op authentieke wijze heeft aangegeven, ondanks alle bewijs dat voorhanden is, blijft betwijfelen dat verdachte verantwoordelijk is voor de gewelddadige dood van [slachtoffer] .
Dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, ligt naar het oordeel van de rechtbank reeds besloten in het feit dat hij zich met een doorgeladen vuurwapen en vermommingskleding naar Nijmegen heeft begeven, daar op zoek naar [slachtoffer] is gegaan en hem is gevolgd, nadat hij hem had gevonden. Weliswaar heeft verdachte het gehad over een verkenning en over toeval, maar dat doet allerminst af aan de voorbedachte raad. Natuurlijk moest verdachte op zoektocht om [slachtoffer] te vinden en was niet zeker of hij daarin zou slagen. Maar van een loutere verkenning is naar het oordeel van de rechtbank allerminst sprake geweest. Daarvoor had verdachte geen doorgeladen vuurwapen nodig. En niet van toeval was afhankelijk dat verdachte als hij [slachtoffer] zou vinden en een goede gelegenheid zich voordeed, hij hem zou doodschieten. Daarop wijst dat hij het vuurwapen meenam en uit die omstandigheid volgt dat er sprake is geweest van voorbedachte raad.
De rechtbank acht dan ook, op grond van de bekennende verklaringen van verdachte en de overige in het dossier aanwezige bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachte raad van het leven heeft beroofd.”

5.Beoordeling van de aanvraag

5.1
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, volgens artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv alleen dienen een met stukken onderbouwd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
5.2.1
De aanvraag steunt ten eerste op de bij de aanvraag gevoegde schriftelijke verklaring van de aanvrager van 14 april 2021. Deze verklaring houdt onder meer in dat de aanvrager eerdere verklaringen intrekt omdat het valse bekentenissen zijn. Verder houdt het stuk een nieuwe verklaring van de aanvrager in, die erop neerkomt dat hij weliswaar was betrokken bij een voorgenomen ontvoering van [slachtoffer] , maar dat hij niet zelf op [slachtoffer] heeft geschoten.
5.2.2
Een aanvrager die op een door hemzelf eerder afgelegde verklaring terugkomt, moet bij zijn aanvraag tot herziening aannemelijk maken waarom hij terugkomt op die verklaring (vgl. HR 4 november 2008, ECLI:NL:HR:2008:BG2858).
5.2.3
De aanvraag verwijst voor de redenen voor het terugkomen op de eerder afgelegde bekennende verklaringen naar de schriftelijke verklaring van 14 april 2021. Deze verklaring houdt daartoe het volgende in:
“[2] De reden voor de valse bekentenis
De reden waarom ik destijds een valse verklaring heb afgelegd is de volgende: Toen ik na mijn arrestatie op 16 maart 2007 in Barcelona, het Europees Arrestatie Bevel te zien kreeg, wist ik dat het sowieso een hoge straf zou worden voor bankovervallen en de acties in de jaren negentig. Als ik de moord zou bekennen zou het maar een paar jaar schelen. Daarbij ging ik er vanuit dat je bestraft wordt voor het zwaarste delict en dat levenslang 20 jaar betekende. Dat dit alleen in België geldt, daar kwam ik te laat achter (ik woonde vanaf 2001 in Antwerpen). In de gevangenis van Madrid heb ik het besluit genomen. Daarbij speelde ook een rol dat ik represailles vreesde van de anderen die bij de zaak betrokken zijn, wanneer ik hen erbij zou betrekken. En ik hoopte door die extra paar jaar te pakken dat ze me tijdens of na detentie zouden ondersteunen. Ook maakte ik me zorgen over de gevangenis, dus ik dacht wanneer ik de moord zou bekennen, dat ik met rust gelaten zou worden. Ook mijn gemoedstoestand speelt een rol. Ik was destijds behoorlijk fatalistisch, ik had niets meer te verliezen en niets meer te winnen, bovendien voelde ik me ook verantwoordelijk voor de niet geplande dodelijk afloop.
[3] De reden waarom ik die bekentenis nu pas intrek
De reden waarom ik die bekentenis nu pas intrek heeft voor een belangrijk deel te maken met het feit dat ik geen eerlijk proces heb gehad. Daarom had hoger beroep niet veel zin. Er zat voor mij niets anders op dan mijn kritiek op het proces te formuleren en een herziening aan te vragen.
1- Er is duidelijk sprake geweest van Trial by Media. Ik ben in de media voorafgaand aan de rechtszaak namelijk weggezet als verward, paranoïde, gestoord en zonder inlevingsvermogen en geweten. Bovendien zou een motief voor de moord ontbreken en zou ik een hele lijst van mensen hebben willen liquideren. Dat laatste bericht was eveneens afkomstig van ‘bronnen rond het onderzoek’ en verscheen op de ochtend van het proces(!) in de Volkskrant van 4 juli 2007. De officier van justitie speelde er ook handig op in. En ook rechters hebben veel van die onzin integraal overgenomen. Zo wordt er meermaals met droge ogen beweerd dat er geen motief voor de moord zou zijn. Maar het is allemaal bullshit.
2- Ik heb het dossier niet ontvangen en kon me dus niet voorbereiden op het proces, en moest als gevolg daarvan het antwoord schuldig blijven op belangrijke vragen van de rechtbank. (Het procesdossier omvat zo’n 8-10 ordners, met inhoudsopgave en alles netjes en overzichtelijk geordend. Ik heb 2-3 ordners vol willekeurige, ongeordende en overbodige stukken ontvangen.)
3- De FPD-rapportage is 100% bij elkaar gelogen en had dus niet gebruikt mogen worden in de rechtszaal. Dat toont ondermeer het PBC-rapport aan. Toch speelt het een doorslaggevende rol in het vonnis en met name bij het bepalen van de strafmaat. De rechters gebruiken dat rapport namelijk om hun eigen interpretatie van het PBC-rapport te kunnen geven, waarbij ze uiteindelijk vrolijk de conclusie (“volledig toerekeningsvatbaar”) naast zich neerleggen om zo levenslang te rechtvaardigen.
4- De strafmaat is juridisch gezien te hoog. Zelfs voor meervoudige moorden in combinatie met een uitgebreid strafblad en/of tenlastelegging wordt vaak genoeg geen levenslang opgelegd. Het merendeel van de daders komt er vanaf met 16-20 jaar.
5-De motivatie van het vonnis klopt van geen kanten. Levenslang wordt gemotiveerd met niet meer dan de zin: ‘Hij zou weleens weer een ernstig gewelddelict kunnen plegen’. Dat ze daarbij doelen op moord is af te leiden uit de zin: ‘Ook voor bankovervallen is er gevaar'. Maar het is nergens op gebaseerd! Het bestaat alleen in de fantasie van de rechters. En is uitsluitend het gevolg van de negatieve beeldvorming. Het is ook gewoon in tegenspraak met de conclusies van het PBC-rapport: volledig toerekeningsvatbaar en dus geen recidivegevaar!
Er wordt ook gezegd dat ik ‘onpeilbaar’ ben en dat er ‘geen invoelbaar motief’ is. Maar ook dat is totale onzin. Ik ben letterlijk en figuurlijk een open boek en heb overal aan meegewerkt. En al mijn delicten komen direct of indirect voort uit mijn politieke overtuiging. En daarnaast spelen andere factoren een rol, die voor mensen met inlevingsvermogen prima invoelbaar zijn.
6- De rechters hebben me ook nog eens tot de zwaarst mogelijke straf in Nederland (en Europa) veroordeeld, alleen op basis van mijn bekentenis. Had ik niet meegewerkt en niet bekend dan hadden ze me dus helemaal niet kunnen veroordelen. Want er is verder geen enkel bewijs: er is geen DNA, geen (F)OSLO-herkenning, geen wapen, er zijn geen camerabeelden, geen vingerafdrukken, geen tapgesprekken, geen GSM-gegevens. Niets. Er ligt alleen een bekentenis. Een bekentenis die bovendien op cruciale punten niet klopt met de feiten. Je zou zelfs kunnen zeggen dat de bekentenis aantoont dat ik het niet gedaan heb.
Voor meer informatie verwijs ik naar het document [titel 4] . Daarin zet ik de bovenstaande punten uitgebreid en gedocumenteerd uiteen. Zie bijvoorbeeld de website: [internetsite] .
De reden waarom ik dus niet meteen in hoger beroep ben gegaan en er nu pas mee naar buiten kom, is dat als ze je bij de rechtbank naaien, doen ze dat bij het Hof ook. Netter geformuleerd: ik had er weinig vertrouwen in dat ik bij het Hof wel een eerlijk proces zou krijgen. De beeldvorming was in die korte tijd ook niet meer te corrigeren. Bovendien was de kans te groot dat er in hoger beroep tbs opgelegd zou worden. Want [betrokkene 2] heeft er dus voor gezorgd dat er een rapportje kwam te liggen waarin ik voor gek verklaard werd. En dat rapportje, waar ze [betrokkene 3] voor ingehuurd heeft, in combinatie met de negatieve beeldvorming, heeft er dus voor gezorgd dat ik niet meer in hoger beroep kon, want met tbs zou ik nog veel verder van huis zijn geweest. Want al mijn delicten komen, direct of indirect, voort uit een politieke overtuiging. Ik ben (ex-)anarchist, geen crimineel. Dus als je je dan voor gek laat verklaren, is alles voor niets geweest. Dus ik kon niet meer in hoger beroep. Daarom was de enige mogelijkheid die ik nog had: de zaak te laten bezinken, mijn kritiek op het proces formuleren en mijn kant van het verhaal op papier zetten (ook in de vorm [van] romans), om het vervolgens openbaar te maken en zo de feiten over de zaak bekend te maken. En tegen de tijd dat de waarheid bekend zou zijn en de fictie door mij door feiten zou zijn vervangen, zou ik een herzieningsverzoek indienen. Dat daar enige tijd overheen zou gaan, was geen probleem omdat ik toch een paar jaar moest zitten voor de bankovervallen en de acties. Desondanks heeft het toch veel langer geduurd dan gepland. Dat komt door de tegenwerking van justitie en advocaten. Want zoals gezegd heb ik mijn dossier niet gehad. Tijdens de rechtszaak heb ik er anderhalf jaar om gevraagd. Maar [betrokkene 2] bleef pijnlijk in gebreke. Pas in oktober 2010, drie jaar na de rechtszaak, kon ik beschikken over het dossier, dat ik notabene via de officier van justitie heb moeten bemachtigen. Ook moest ik zelf op zoek naar krantenartikelen en andere informatie over de zaak. Ook hier lieten advocaten het afweten. Dus voordat ik mijn kritiek op papier had staan was het eind 2011. En toen moest het de deur nog uit. En dat hield de directeur tegen. Geheel onrechtmatig overigens. Eind 2012 was er eindelijk een journalist die er aandacht aan besteedde. Maar omdat mijn advocaat geen zin had om mijn betoog kracht bij te zetten ging het hele initiatief verloren (eind 2014 bleek dat die advocaat het dossier niet eens had opgevraagd en het daarom liet afweten). Gelukkig heb ik inmiddels een zeer goede advocaat. En ondanks het feit dat en herziening meer dan gerechtvaardigd is, gezien de misstanden, is dat nog iet vanzelfsprekend. Het blijkt in dit land nog niet zo makkelijk om een eerlijk proces te krijgen. Daarom trek ik nu dus ook mijn bekentenis in. Daar had ik eigenlijk mee willen wachten tot het herzieningsverzoek gehonoreerd zou zijn.”
5.2.4
De in deze verklaring genoemde feiten en omstandigheden maken niet aannemelijk dat de door de aanvrager afgelegde bekennende verklaringen onjuist zijn.
5.3.1
Als tweede grond voor herziening wordt in de aanvraag een beroep gedaan op (onderdelen van) het boek “De actievoerder achterna. Over een snelle bekentenis en een late ontkenning”. In dit boek wordt het scenario waarin de aanvrager het slachtoffer [slachtoffer] heeft vermoord (zoals bewezenverklaard door de rechtbank) afgewogen tegen het scenario dat de aanvrager was betrokken bij een voorgenomen ontvoering van [slachtoffer] , maar dat hij niet zelf op [slachtoffer] heeft geschoten. Dat leidt de auteurs tot de conclusie dat geen van beide scenario’s kan worden uitgesloten.
5.3.2
Deze conclusie van de auteurs berust in de kern op een analyse van feiten en omstandigheden die zijn gebleken uit het opsporingsonderzoek en die in de beoordeling van de strafzaak zijn betrokken. In zoverre was de rechter die de veroordeling heeft uitgesproken, al bekend met wat in de aanvraag onder verwijzing naar het hiervoor genoemde boek naar voren wordt gebracht.
5.3.3
Ook voor zover met de aanvraag zou zijn beoogd het boek (mede) als nieuw deskundigeninzicht aan te merken, kan dat niet worden gevolgd alleen al omdat de aanvraag niet is voorzien van de in het arrest van de Hoge Raad van 26 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:736 aangeduide informatie die benodigd is om de inhoud van een deskundigeninzicht en de nieuwheid daarvan op waarde te kunnen schatten.
5.4
Gelet op het vorenstaande en mede in het licht van de in de conclusie van de advocaat-generaal geschetste bijzonderheden van de zaak wekken de bij de aanvraag overgelegde verklaring van de aanvrager en het overgelegde boek, ook in onderlinge samenhang bezien, niet het voor het buitengewone rechtsmiddel van herziening vereiste ernstige vermoeden als bedoeld in artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv. Daaruit volgt dat de aanvraag ongegrond is en op grond van artikel 470 Sv moet worden afgewezen.

6.Beslissing

De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
1 februari 2022.