ECLI:NL:HR:2008:BG2858
Hoge Raad
- Herziening
- F.H. Koster
- J.P. Balkema
- W.M.E. Thomassen
- Rechtspraak.nl
Herziening van een veroordeling wegens overtreding van de Wet goederenvervoer over de weg
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 4 november 2008 uitspraak gedaan over een aanvraag tot herziening van een eerder vonnis van de Economische Politierechter in de Rechtbank te Groningen. De aanvrager, die in 2005 was veroordeeld tot een geldboete van € 1.800,- wegens overtreding van de Wet goederenvervoer over de weg, stelde dat zijn eerdere bekennende verklaring onwaar was. Hij voerde aan dat hij deze verklaring had afgelegd om snel zijn inbeslaggenomen voertuigen terug te krijgen, omdat zijn bedrijf in financiële problemen verkeerde. De Hoge Raad oordeelde dat de aanvrager bij zijn aanvraag aannemelijk moest maken waarom hij op zijn eerdere verklaring terugkwam. De door hem opgegeven redenen werden als onvoldoende onderbouwd beschouwd, waardoor de Hoge Raad geen aanleiding zag om aan te nemen dat de eerdere verklaringen onjuist waren.
De Hoge Raad benadrukte dat voor een herziening op basis van artikel 457 van het Wetboek van Strafvordering, er sprake moet zijn van nieuwe feiten of omstandigheden die niet eerder bekend waren en die een ernstig vermoeden wekken dat het onderzoek anders zou zijn verlopen. De aanvrager had niet aangetoond dat de omstandigheden die hij aanvoerde, voldoende waren om tot een andere uitkomst te komen. De Hoge Raad concludeerde dat de aanvraag tot herziening ongegrond was en wees deze af. Dit arrest bevestigt de noodzaak voor aanvragers om substantiële en overtuigende argumenten te presenteren bij een verzoek tot herziening van een veroordeling.