2.3Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring verder het volgende overwogen:
“Medeverdachte [medeverdachte 1] was in de tenlastegelegde periode, meer bepaald vanaf 1 oktober 2001, aangesteld als directeur/bestuurder van de in 1919 opgerichte woningbouwvereniging [A] . In die functie was het zijn taak het acquireren en verwerven van vastgoedprojecten. [medeverdachte 1] hield zich, naast de projectmanagers, ook bezig met bij voorbeeld keuze van architecten en aannemers. Aan hem was ter zake van het acquireren van vastgoedprojecten door de Raad van
Commissarissen van [A] een mandaat verleend om registergoederen te verwerven, waarbij hij van 2001 tot 2004 onbeperkt bevoegd was dat te doen en tussen 2004 en 2008 was zijn bevoegdheid om zonder voorafgaande toestemming van de Raad van Commissarissen namens [A] registergoederen te verwerven begrensd tot een bedrag van 4.500.000,- euro.Tijdens de vergaderingen van de Raad van Commissarissen, welke blijkens de statuten van de vereniging [A] als taak had het toezicht houden op de directeur, legde medeverdachte [medeverdachte 1] uit welke acquisities waren of zouden worden gedaan. [medeverdachte 1] informeerde de Raad van commissarissen diverse malen per jaar aan de hand van een notitie waarin gegevens stonden als aantallen, stichtingskosten, locatie, start van de bouw, bouwperiode, etc. Daarbij was het volgens de statuten de taak van de directeur tijdig de voor de uitoefening van de taak van de Raad van Commissarissen noodzakelijke gegevens te verschaffen en was de directeur daarbij verplicht alle informatie te verschaffen waarvan hij redelijkerwijs diende te vermoeden dat die voor de uitoefening van de taak van
de Raad noodzakelijk of gewenst was. In de notitie werkafspraken inzake verwerving/vervreemding d.d. 14 september 2004 staat vermeld dat de directeur de Raad informeert per bijeenkomst over verwervingen en de condities waaronder deze tot stand komen.Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij vaak de eerste acquisitiegesprekken voerde met marktpartijen, waarna hij vervolgens de beslissing nam of hij namens [A] met die marktpartij verder ging. Na acquisitie werd dan het Managementteam van [A] bij het project betrokken en werd een projectmanager aangesteld.
Het eerste contact met [betrokkene 1] en verdachte was volgens medeverdachte [medeverdachte 1] toen [betrokkene 1] en verdachte een project aanboden met betrekking tot een school in Breda. [betrokkene 1] en verdachte waren beiden bestuurder en 100% aandeelhouder van respectievelijk [D] en [medeverdachte 3] Beiden waren tevens via de eigen vennootschappen voor 50% aandeelhouder/bestuurder van [E] , welke vennootschap enig aandeelhouder en bestuurder was van [medeverdachte 2] Deze laatste vennootschap hield zich volgens de verklaring van wijlen [betrokkene 1] bezig met planontwikkeling en handel in vastgoed, waarbij [betrokkene 1] en verdachte feitelijk de
gezamenlijke bestuurders waren en er voor de vennootschap verder geen personeel
werkzaam was.
Ter zake van feit 1 (project [a-straat] ):
Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof vervolgens het navolgende vast. Nadat het project aan de [a-straat] te Terneuzen een grotere omvang kreeg met daaraan verbonden grotere financiële risico’s, zocht [B] / [C] bij monde van [betrokkene 10] , na te zijn doorverwezen, contact met medeverdachte [medeverdachte 1] als bestuurder van [A] . Tijdens een gesprek met [medeverdachte 1] , waar verder niemand bij aanwezig was, wordt het project door [betrokkene 10] aan [A] aangeboden en gevraagd het plan geheel of gedeeltelijk over te nemen. [medeverdachte 1] heeft tijdens dat gesprek aangegeven het project in zijn geheel te willen overnemen maar tevens aangegeven dat verder zaken moest worden gedaan met verdachte en heeft daartoe het telefoonnummer van verdachte verstrekt. [betrokkene 1] en verdachte hebben na een gesprek met [betrokkene 10] interesse in het project en [medeverdachte 2] koopt het project op 14 maart 2006 voor € 2.225.000,-. [medeverdachte 2] heeft volgens de verklaring van verdachte verder geen noemenswaardige werkzaamheden verricht ter zake van het project [a-straat] te Terneuzen en verkoopt het project diezelfde dag voor € 2.700.000,- aan de woningbouwvereniging [A] , waarbij na verrekening van kosten voor de acquisitie van het project [a-straat] te Terneuzen een bedrag van de rekening van [A] wordt afgeschreven van € 2.866.573,67.
Ter zake van feit 3 (project [b-straat] ):
Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof vervolgens het navolgende vast. Ter zake van het realiseren van woningen, commerciële ruimte en parkeervoorzieningen aan de [b-straat] te Terneuzen worden twee overeenkomsten aangegaan tussen [I] enerzijds en [A] en [medeverdachte 2] (Advies c.q. Planontwikkeling B.V.) als opdrachtgever anderzijds. Het betreft de ‘Samenwerkingsovereenkomst Herontwikkeling [b-straat] 11/15 te Terneuzen’ d.d. 19 januari 2006 en de ‘Aanvullende Samenwerkingsovereenkomst herontwikkeling [b-straat] ’ d.d. 21 november 2007 (hierna: de ASOK). Hierin zijn door de betrokken partijen afspraken gemaakt over de ontwikkeling van het project en is onder meer contractueel vastgelegd dat aan het einde van het project tussen partijen zou worden afgerekend.
In het kader van de ontwikkeling van dit project is op 25 april 2007 de werkmaatschappij ‘ [J] ’ opgericht. De helft van de aandelen [J] werd gehouden door aannemer [I] en de andere helft door [F] , zijnde een houdstermaatschappij waarin [A] (Holding) en medeverdachte [medeverdachte 2] elk voor 50% aandeelhouder waren. [medeverdachte 2] en [A] bezaten dus beiden 50% van de aandelen in [F] , die op haar beurt weer de helft van de aandelen in [J] bezat.Op 21 december 2007 is door [A] het aandelenpakket [F] gekocht van [medeverdachte 2] voor een bedrag van € 262.500,-. Voorafgaand aan de aandelenverkoop heeft op 19 november 2007 een ontmoeting plaatsgevonden tussen medeverdachte [medeverdachte 1] en [betrokkene 1] , waarbij [betrokkene 1] blijkens berichten op het [medeverdachte 2] Intranet de verkoop van aandelen van [medeverdachte 2] zou gaan bespreken. Op de daaropvolgende dag, 20 november 2007, is er e-mailcorrespondentie geweest tussen [betrokkene 1] en verdachte, kennelijk betrekking hebbend op de verkoop van de aandelen in [F] In deze e-mails zijn onder meer berekeningen gemaakt van de beoogde winstmarges voor [I] , [A] en [medeverdachte 2] .
Vervolgens is op 21 november 2007 de Aanvullende Samenwerkingsovereenkomst herontwikkeling [b-straat] ondertekend, waarbij op nadrukkelijk aandringen van medeverdachte [medeverdachte 1] (handmatig) een voorgecalculeerde brutomarge werd opgenomen en door de betrokken partijen geparafeerd. Deze brutomarge werd vastgesteld op € 2.100.000,- en werd als volgt verdeeld: € 600.000,- voor [A] , € 500.000,00 voor [medeverdachte 2] en € 1.000.000,- voor [I] . Het hof, met de rechtbank, stelt vast dat de in deze verdeling genoemde marges nagenoeg gelijk zijn aan de marges welke in de e-mailcorrespondentie (in de bijlage onder C) tussen verdachte en [betrokkene 1] werden vermeld.
Op 4 december 2007 werd er vervolgens door [betrokkene 1] , namens [medeverdachte 2] , een brief gestuurd aan [A] waarin werd verzocht om het winstdeel ad € 500.000,- uit te betalen, hetzij als voorschot op het resultaat, dan wel d.m.v. aandelenoverdracht in [F] aan woningbouwvereniging [A] . Het genoemde bedrag komt overeen met dat uit de handgeschreven aanvulling in de ASOK. Naar aanleiding van deze brief heeft medeverdachte [medeverdachte 1] aan [betrokkene 3] , op dat moment Hoofd Financiën bij [A] , verzocht om aan de hand van de winstmarges de prijs voor de aandelenoverdracht te berekenen. [betrokkene 3] kwam daarop met een voorstel van € 187.500,-. Dit bedrag vond medeverdachte [medeverdachte 1] te laag waarop hij het eenzijdig heeft verhoogd tot € 262.500,-, waarna op 21 december 2007 door [A] een bedrag van € 262.000,- voor de aandelen werd betaald.
Op grond van het voorgaande concludeert het hof het volgende.
Ter zake van het project [a-straat] (feit 1) concludeert het hof dat medeverdachte [medeverdachte 1] , in zijn positie als directeur-bestuurder van [A] , het project rechtstreeks en voor een veel lagere prijs van [B] / [C] had kunnen kopen. [medeverdachte 2] heeft daarbij in de personen van [betrokkene 1] en verdachte ter zake van het project geen enkele noemenswaardige inspanning of activiteit verricht die de waardestijging van € 475.000,- kan verklaren. Terwijl medeverdachte [medeverdachte 1] wist dat de aangeboden prijs voor het project veel lager was, heeft hij toch ingestemd met de aankoop van het project van [medeverdachte 2] voor de veel hogere prijs. Zoals hierboven overwogen bekleedde medeverdachte [medeverdachte 1] een sleutelpositie bij [A] die hem in staat stelde om [medeverdachte 2] bij de aankoop van dit object een rol te geven en hen blijkens de gang van zaken te bevoordelen.
Het hof leidt ter zake van feit 3 (project [b-straat] ) uit de voren omschreven feiten en omstandigheden af dat medeverdachte [medeverdachte 1] en diens medeverdachten de exit van [medeverdachte 2] reeds voorafgaand aan het sluiten van de ASOK hebben besproken met het kennelijke doel een goede prijs voor de aandelen van [medeverdachte 2] in [F] te realiseren. De sleutelpositie van medeverdachte [medeverdachte 1] binnen [A] , zoals hierboven beschreven, stelde hem in staat om eenzijdig en zonder deugdelijke onderbouwing over te gaan tot uitkoop van [medeverdachte 2] , althans hen een geldbedrag te doen toekomen. [medeverdachte 1] heeft begin december na ontvangst van de brief van [medeverdachte 2] , [betrokkene 3] een berekening en constructie laten bedenken om aan dit verzoek van [medeverdachte 2] tot overname van de aandelen gevolg te geven. Deze berekening was echter aanzienlijk lager, zijnde € 187.500,-, dan het uiteindelijk op instigatie van [medeverdachte 1] betaald bedrag van € 262.000,-. Geconfronteerd met de omstandigheid dat medeverdachte [medeverdachte 1] deze vergoeding voor de aandelenoverdracht op € 262.000,- heeft gesteld terwijl [betrokkene 3] na een berekening tot een aanzienlijk lager bedrag was gekomen, heeft [medeverdachte 1] geen andere verklaring kunnen geven dan dat hij vond dat “ [medeverdachte 2] een hoger bedrag toekwam en [medeverdachte 2] niet nog eens het vel over de oren gehaald moest worden”. De omstandigheid dat een handelspartner waar een lang lopende relatie mee bestaat ook financieel behoorlijk dient te worden bejegend, kan volgens het hof echter in dezen verklaren noch rechtvaardigen dat een bijna 30% hoger bedrag van de totale aankoopsom voor de betreffende aandelen werd betaald. Het hof vindt bovendien de timing van de verkoop van de aandelen door [medeverdachte 2] opmerkelijk. Op dat moment was nog niet begonnen met de bouw en [A] wilde dat [medeverdachte 2] betrokken bleef bij het project. Uit het niets lijkt [medeverdachte 2] − in een tijd waarin voor wat betreft de economische vooruitzichten (de bouwconjunctuur) niet te voorzien was dat de winst zou stijgen − een verzoek te doen tot overname van de aandelen en daarmee
uitbetaling van een geprognosticeerd resultaat, waaraan door medeverdachte [medeverdachte 1] zonder enige slag of stoot gevolg wordt gegeven op een manier die, zoals geschetst, als afwijkend kan worden omschreven vanuit een zakelijke benadering.
Betalingen aan medeverdachte [medeverdachte 1] door [medeverdachte 2]
(...)
Op grond van de bewijsmiddelen is het hof van oordeel dat verdachte en wijlen [betrokkene 1] aan medeverdachte [medeverdachte 1] geldbedragen hebben toegeschoven naar aanleiding van vastgoedprojecten van [medeverdachte 2] ten behoeve van woningbouwvereniging [A] .
(...)
Positie medeverdachte [medeverdachte 1] binnen [A]
Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af dat medeverdachte [medeverdachte 1] binnen de woningbouwvereniging [A] , als directeur-bestuurder, in de ten laste gelegde periodes bij feit 1 en 3 een sleutelpositie bekleedde, waarin hij zich mede door zijn wijze van optreden kon onttrekken aan een effectieve controle door de Raad van Commissarissen. Dit blijkt onder meer uit de navolgende omstandigheden. [medeverdachte 1] had een vergaande bevoegdheid tot acquireren en verwierf zelfstandig registergoederen/projecten, waarbij hij zelf de onderhandelingen voerde en solistisch te werk ging, waardoor [A] voor voldongen feiten werd gesteld. De bij [A] werkzame projectmanagers werden pas na de acquisitie bij projecten betrokken, terwijl [medeverdachte 1] zich ook dan met de uitvoering van projecten bleef bemoeien, in ieder geval wat betreft de keuze van architecten en aannemers. Bij de vergaderingen van de Raad van Commissarissen had [medeverdachte 1] grote invloed op de agendering en was hij bovendien verantwoordelijk voor de selectie van de stukken die daarbij ter sprake kwamen. Tijdens deze vergaderingen voerde [medeverdachte 1] het woord, lichtte hij geagendeerde onderwerpen toe en beantwoordde hij vragen van commissarissen. De Raad van Commissarissen was hierdoor afhankelijk van hem voor wat betreft de informatie over acquisities en lopende projecten.
Het hof concludeert dat medeverdachte [medeverdachte 1] , in zijn positie als directeur-bestuurder, het project [a-straat] (feit 1) rechtstreeks en voor een veel lagere prijs van [B] / [C] had kunnen kopen. Zoals hierboven overwogen bekleedde hij een sleutelpositie die hem in staat stelde om [medeverdachte 2] bij de aankoop van dit object een rol te geven en hen via een AB-BC-transactie te bevoordelen. Zoals eveneens hierboven is overwogen, heeft [medeverdachte 2] de met die transactie verkregen winst mede aangewend voor het toestoppen van financiële douceurtjes aan medeverdachte [medeverdachte 1] .
Gelet op de hiervoor beschreven gang van zaken ter zake van het project [b-straat] (feit 3) en in aanmerking genomen dat door [betrokkene 1] en verdachte geld in privé aan [medeverdachte 1] werd toegeschoven, concludeert het hof dat [medeverdachte 1] en zijn medeverdachten de uitkoop van de aandelen vooraf hebben geregisseerd en zichzelf met de opbrengsten daarvan hebben bevoordeeld.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft tijdens de vergaderingen van de Raad van Commissarissen geen melding gemaakt van de geschetste wijze waarop ter zake van de projecten [a-straat] en [b-straat] is onderhandeld met respectievelijk [B] / [C] en [medeverdachte 2] , waarbij hij [medeverdachte 2] gezien de geschetste omstandigheden zonder redelijk doel en ten nadele van [A] in een financieel veel gunstigere positie bracht.
Voor wat betreft het project [a-straat] is het hof van oordeel dat medeverdachte
[medeverdachte 1] aan de Raad van Commissarissen een onvolledig beeld heeft geschetst en de wezenlijke informatie heeft onthouden nu niet werd medegedeeld dat [A] het project [a-straat] zonder tussenkomst van [medeverdachte 2] voor een veel lagere prijs had kunnen verwerven. Bovendien heeft [medeverdachte 1] jegens de Raad van Commissarissen de indruk laten bestaan dat bij de aankoop van het project de belangen van [A] op een zo goed mogelijke wijze werden gediend, terwijl hij heeft verzwegen dat de prijs voor de aankoop van het project veel te hoog was en hij in privé geld had ontvangen van [betrokkene 1] en verdachte, zijnde de bestuurders van [medeverdachte 2] .
Voor het project [b-straat] geldt eveneens dat de Raad van Commissarissen erop mocht vertrouwen dat de directeur van [A] aan de Raad de juiste en volledige informatie zou geven. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft hierbij geen melding gemaakt dat de prijs van de aandelen door hem eenzijdig op een veel hoger niveau was gesteld dan eerder intern was berekend als redelijk. Hierbij neemt het hof ter zake van dit project tevens in overweging dat niet is gebleken dat de betreffende Aanvullende Samenwerkingsovereenkomst ter goedkeuring is voorgelegd aan de raad van commissarissen, hoewel dit wel had moeten gebeuren. Hiermee heeft [medeverdachte 1] aan de Raad van Commissarissen een onvolledig beeld geschetst en tevens informatie onthouden die wezenlijk was voor voorafgaande dan wel ad hoc goedkeuring omtrent de koopovereenkomst betreffende de aandelen van [medeverdachte 2] in [F] Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft daarnaast tijdens de vergaderingen van de Raad van Commissarissen ook nimmer melding gemaakt van de betalingen aan hem verricht door verdachte en [betrokkene 1] . Hij was op grond van de reglementen van [A] echter uitdrukkelijk gehouden tegenover de vereniging tot een behoorlijke taakvervulling en tevens verplicht om de Raad van Commissarissen (al dan niet achteraf) deugdelijk en volledig te informeren. Dat heeft medeverdachte [medeverdachte 1] nagelaten. Ware de Raad van Commissarissen volledig geïnformeerd geweest, dan zou zij hebben ingegrepen door minst genomen [medeverdachte 1] hieromtrent te bevragen en daaraan alsdan noodzakelijk geoordeelde
gevolgen te verbinden. Dat [A] mogelijk in financiële zin profijt heeft gehad van het door [medeverdachte 1] gevoerde beleid, doet er niet aan af dat [medeverdachte 1] de voor hem gunstige omstandigheid heeft gecreëerd waarin de Raad van Commissarissen kennelijk onvoldoende in staat was controle te houden op zijn bestuurlijk optreden.
Conclusie:
Op grond van de in het voorgaande geschetste feiten en omstandigheden stelt het hof vast dat medeverdachte [medeverdachte 1] ter zake van het tenlastegelegde in feit 1 en feit 3 tezamen en in vereniging met onder andere [betrokkene 1] en verdachte, met het oogmerk om zich en [betrokkene 1] en verdachte en/of een ander, wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse hoedanigheid, zijnde die van betrouwbaar bestuurder, hetzij door listige kunstgrepen, zijnde verschillende misleidende feitelijke handelingen, een onjuiste voorstelling van zaken in het leven heeft geroepen, waardoor de woningbouwvereniging [A] is bewogen tot de afgifte van genoemde geldbedragen. Daarmee heeft verdachte zich ter zake van feit 1 en 3 schuldig gemaakt aan oplichting.
Concluderend acht het hof het onder 1 primair tenlastegelegde en het onder 3 (eerste alternatief/cumulatief) tenlastegelegde medeplegen van oplichting wettig en overtuigend bewezen, zoals na te melden.”