ECLI:NL:HR:2022:1075

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 juli 2022
Publicatiedatum
8 juli 2022
Zaaknummer
20/03468
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontvankelijkheid en bewezenverklaring van oplichting en witwassen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2022 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep en de bewezenverklaring van oplichting en witwassen. De verdachte was betrokken bij een oplichtingszaak waarbij hij samen met anderen een energieleverancier heeft bewogen tot het teniet doen van een inschuld door het terugdraaien van de elektriciteitsmeter. De Hoge Raad oordeelde dat het hof onvoldoende bewijs had geleverd dat de energieleverancier daadwerkelijk was bewogen tot het teniet doen van de inschuld, waardoor de bewezenverklaring niet kon standhouden. Daarnaast werd de beslissing van het hof tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank voor bepaalde feiten niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze beslissing geen einduitspraak was in de zin van het Wetboek van Strafvordering. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het hof, maar alleen voor de beslissingen over de bewezenverklaring van het onder 8 tenlastegelegde feit en de strafoplegging. De zaak werd terugverwezen naar het gerechtshof 's-Hertogenbosch voor herbehandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer20/03468
Datum12 juli 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 19 oktober 2020, nummer 20-002373-15, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1966,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 8 en 9 tenlastegelegde en de strafoplegging, tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

2.1
Het hof heeft de zaak wat betreft “de feiten 7 en 9, tweede gedachtestreepje” teruggewezen naar de rechtbank teneinde met inachtneming van de uitspraak van het hof recht te doen.
2.2
Op grond van artikel 428 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) is tegen een beslissing die geen einduitspraak is in de zin van artikel 138 Sv, cassatieberoep alleen toegelaten gelijktijdig met het beroep tegen de einduitspraak.
De onder 2.1 genoemde beslissing, waartegen het cassatieberoep mede is gericht, is niet een einduitspraak in die zin, zodat de Hoge Raad het cassatieberoep in zoverre niet in behandeling kan nemen.

3.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

3.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat de bewezenverklaring van het onder 8 tenlastegelegde, voor zover deze inhoudt dat de verdachte Edinet Regio Eindhoven B.V. “heeft bewogen tot het teniet doen van een inschuld (...), waardoor een inschuld (...) werd teniet gedaan”, niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.
3.2.1
Ten laste van de verdachte is overeenkomstig de tenlastelegging onder 8 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 12 februari 2009 tot en met 13 april 2010, in de gemeente Eindhoven, tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door listige kunstgrepen Edinet Regio Eindhoven B.V. heeft bewogen tot het teniet doen van een inschuld, hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededaders met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - in het pand [a-straat 1] listiglijk een zegel van de elektrische installatie verwijderd en/of verbroken en het telwerk van de elektrische installatie teruggedraaid, waardoor een inschuld aan Edinet Regio Eindhoven B.V. werd teniet gedaan.”
3.2.2
Deze bewezenverklaring steunt - met weglating van de voetnoten - op de volgende bewijsvoering:
“Op 13 april 2010 deed [betrokkene 1] , namens Edinet Regio Eindhoven B.V., aangifte ter zake van diefstal van stroom. Uit de daartoe opgemaakte schriftelijke aangifte blijkt dat medeverdachte [betrokkene 2] de afneemster van elektriciteit is, welke wordt geleverd ten behoeve van het adres [a-straat 1] te Eindhoven. Op 13 april 2010 is door de monteurs van Edinet Regio Eindhoven B.V. de elektriciteitsmeter in bovengenoemd perceel gecontroleerd. Bij deze inspectie bleek dat de zegels van de aansluitkast waren verwijderd en de ijkzegels van de meter waren vervangen door valse zegels. Tevens werden beschadigingen aan het telwerk geconstateerd, welke veroorzaakt waren door het terugzetten ervan. Hierdoor werd de verbruikte hoeveelheid elektriciteit niet meer goed op de meter geregistreerd. Na berekening bleek dat er 6.279 kWh te weinig was geregistreerd.
[betrokkene 2] heeft verklaard dat het pand [a-straat 1] te Eindhoven gedeeltelijk haar eigendom is en dat zij hier ook woonachtig is. De woning is tevens deels eigendom van haar ex-partner, verdachte. Verdachte heeft ter zake geen verklaring afgelegd.
De vraag die het hof dient te beantwoorden is of bewezen kan worden dat er geknoeid is met de meter in de tenlastegelegde periode, of Edinet hierdoor is opgelicht en of verdachte hiervoor in strafrechtelijke zin verantwoordelijk is. Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat dit alles inderdaad wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Het hof overweegt hiertoe als volgt.
In het kader van een grootschalig onderzoek tegen verdachte is gedurende enige tijd gebruik gemaakt van een telefoontap. Hieruit is naar voren gekomen dat er in de periode tussen 12 februari 2009 en 19 februari 2009 frequent sms-verkeer plaatsvond tussen een gsm in gebruik bij verdachte en een gsm met telefoonnummer [telefoonnummer] . [betrokkene 2] heeft aangegeven dat zij het was die via dit gsm-nummer contact had met verdachte. Uit dit telefoonverkeer is het volgende naar voren gekomen.
Op 12 februari 2009 te 13.39 uur wordt door [betrokkene 2] een sms-bericht verstuurd naar verdachte, met hierin de mededeling dat er een brief van EON is gekomen, waaruit blijkt dat er een betalingsachterstand is van € 3.090,65.
Op 18 februari 2009 stuurt verdachte om 13.52 uur een sms-bericht naar [betrokkene 2] waarin hij zegt dat de fout afgelopen jaar is gemaakt, omdat er toen 13000 is verbruikt en daarvoor maar 3000. Ook zegt hij dat hij die man langs stuurt en dat zij moet zeggen dat ze een fout heeft gemaakt. Om 17.36 uur laat verdachte weten dat de man morgen naar [betrokkene 2] toe komt. Op de vraag van [betrokkene 2] of er iemand van EON komt, antwoordt verdachte om 17.57 uur dat dat niet het geval is, maar dat die oude man komt die toen ook altijd kwam. Om 18.02 uur laat verdachte nog weten dat die man alles goed zet, zodat ze niet hoeven te betalen. Op 19 februari 2009 om 21.05 uur stuurt [betrokkene 2] een sms-bericht naar verdachte met de inhoud: 'net geweest', waarop verdachte om 21.06 uur reageert door te zeggen dat [betrokkene 2] dat morgen door moet bellen en moet zeggen dat ze zich vergist heeft.
[betrokkene 9] heeft verklaard dat hij op verzoek van [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) op het [a-straat ] is geweest om een probleem met de meter op te lossen.
Uit bovenstaand sms-verkeer in onderling verband en samenhang bezien met de aangifte van Edinet Regio Eindhoven B.V. kan naar het oordeel van het hof geen andere conclusie worden getrokken dan dat [betrokkene 2] onverwacht een hoge rekening van Edinet heeft ontvangen, welke zij niet wilde betalen. Zij heeft toen contact gezocht met verdachte. Hij heeft er vervolgens voor gezorgd dat op 19 februari 2009 een man naar de woning van [betrokkene 2] is gegaan, die aan de elektriciteitsmeter heeft gewerkt. Deze werkzaamheden hadden tot doel de inschuld van Edinet te niet te doen en moeten derhalve hebben bestaan uit het terugdraaien van de meter. Dit alles is voldoende om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte, [betrokkene 2] en de man die de meter heeft teruggedraaid.
Het hof komt dan ook tot een bewezenverklaring van het onder 8 aan verdachte verweten feit.”
3.3.1
Artikel 326 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) luidt:
“Hij die, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, hetzij door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels, iemand beweegt tot de afgifte van enig goed, tot het verlenen van een dienst, tot het ter beschikking stellen van gegevens, tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een inschuld, wordt, als schuldig aan oplichting, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
3.3.2
De tenlastelegging onder 8 is toegesneden op artikel 326 Sr. Daarom moet worden aangenomen dat de in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende begrippen ‘bewegen tot’ en ‘het teniet doen van een inschuld’ zijn gebruikt in de betekenis die deze begrippen hebben in die bepaling.
3.3.3
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel kan het volgende worden vooropgesteld. Van “het teniet doen van een inschuld” in de zin van artikel 326 lid 1 Sr kan sprake zijn als de schuldeiser door een van de in die bepaling omschreven oplichtingsmiddelen ertoe wordt bewogen zich tegenover de schuldenaar te gedragen als ware de inschuld teniet gegaan. (Vgl. HR 6 april 1965, ECLI:NL:HR:1965:AB3916.) Van het in het bestanddeel “beweegt” tot uitdrukking gebrachte causaal verband is sprake als voldoende aannemelijk is dat het slachtoffer mede onder invloed van de door het oplichtingsmiddel in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken is overgegaan tot een van de in die bepaling bedoelde handelingen. (Vgl. HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2892, rechtsoverweging 2.4.) Het enkele in dwaling brengen met het doel van benadeling is onvoldoende voor een voltooide oplichting. (Vgl. HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1221.)
3.4
De bewezenverklaring houdt onder meer in dat de verdachte tezamen en in vereniging met anderen “ Edinet Regio Eindhoven B.V. heeft bewogen tot het teniet doen van een inschuld (...), waardoor een inschuld aan Edinet Regio Eindhoven B.V. werd teniet gedaan”. Uit de bewijsvoering blijkt dat met de “inschuld” wordt bedoeld een hoge elektriciteitsrekening die [betrokkene 2] , de ex-partner van de verdachte, heeft ontvangen van Edinet Regio Eindhoven B.V. Blijkens de bewijsvoering heeft het hof onder meer vastgesteld dat de verdachte iemand naar [betrokkene 2] heeft gestuurd om de elektriciteitsmeter terug te draaien met het “doel de inschuld van Edinet teniet te doen”, dat de verdachte – wanneer [betrokkene 2] laat weten dat die persoon langs is geweest – tegen haar zegt dat zij “dat morgen door moet bellen en moet zeggen dat ze zich vergist heeft” en dat Edinet Regio Eindhoven B.V. later aangifte heeft gedaan wegens “diefstal van stroom” door het terugzetten van het telwerk. Uit de bewijsvoering kan echter niet blijken dat Edinet Regio Eindhoven B.V. is bewogen tot het teniet doen van de inschuld. Uit de bewijsvoering volgt immers niet dat [betrokkene 2] de nieuwe tellerstand daadwerkelijk heeft doorgegeven aan de schuldeiser en ook niet dat de schuldeiser de inschuld heeft teniet gedaan, al dan niet door zich tegenover [betrokkene 2] te gedragen als ware de inschuld teniet gegaan. De uitspraak van het hof is dus ontoereikend gemotiveerd.
3.5
Het cassatiemiddel klaagt daarover terecht.

4.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

4.1
Het cassatiemiddel klaagt ten aanzien van het onder 9 bewezenverklaarde onder meer dat het hof in strijd met de tweede volzin van het tweede lid van artikel 359 Sv niet in het bijzonder de redenen heeft opgegeven waarom het is afgeweken van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt over het gebruik voor het bewijs van de in het proces-verbaal strafrechtelijk financieel onderzoek opgenomen kasopstelling.
4.2.1
Ten laste van de verdachte is onder 9 bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 22 juni 2007 tot en met 19 januari 2010, in de gemeente Sittard-Geleen en elders in Nederland zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft hij, verdachte op de navolgende tijdstippen de navolgende (grote) geldbedragen, te weten:
- een geldbedrag van (in totaal) 34.107,50 euro, althans een groot geldbedrag, (uitgegeven in of omstreeks de periode van 22 juni 2007 tot en met 19 januari 2010 aan de verbouwing/inrichting van perceel [b-straat 1] te [plaats] ) en
- een geldbedrag van (in totaal) 57.660 euro (aangetroffen op of omstreeks 19 januari 2010 in zijn, verdachtes, woning aan de [c-straat 1] te [plaats] )
verworven, voorhanden gehad, terwijl hij wist dat die geldbedragen – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf;
en
hij in de periode van 22 juni 2007 tot en met 19 januari 2010, in Thailand, tezamen en in vereniging met een ander zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers hebben hij, verdachte en zijn mededader het navolgende grote geldbedrag, te weten:
- een geldbedrag van (in totaal) 229.740,00 euro, (uitgegeven in of omstreeks de periode van 27 december 2007 tot en met 19 januari 2010 aan de aankoop en/of de bouw en/of de inrichting van een woning (kavelnummer [001] ) op het bouwproject […] te [plaats] (Thailand))
verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, terwijl hij en zijn mededader wisten dat dit geldbedrag – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was uit enig misdrijf.”
4.2.2
Deze bewezenverklaring steunt - met overneming van één voetnoot - onder meer op de volgende bewijsvoering:
“Brondelict
Het hof stelt allereerst vast dat ten laste van verdachte bewezen is het lidmaatschap van een criminele organisatie die als oogmerk had het verwerken/verkopen van hennep (zie hierna feit 10).
Het hof stelt vervolgens vast dat het een feit van algemene bekendheid is dat het telen, invoeren, verwerken en verkopen van hennep veel geld oplevert. Een plantage van meer dan 1.700 planten, zoals in Duitsland is aangetroffen, brengt volgens de ervaringsregels van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM) meer dan € 150.000,00 op.
Hoeveel geld verdachte precies aan de bewezenverklaarde deelneming aan een criminele organisatie heeft overgehouden, is echter niet bekend geworden.
Het hof stelt tevens vast dat uit het ingestelde Strafrechtelijk Financieel Onderzoek (SFO) blijkt dat verdachte in de periode van 1 januari 2003 tot en met 19 januari 2010 weliswaar de beschikking had over een legaal contant bedrag van € 132.138,53 (ongeveer € 20.000,00 per jaar), maar dat zijn contante uitgaven in die periode meer dan één miljoen euro bedroegen. [voetnoot: Het proces-verbaal Strafrechtelijk Financieel Onderzoek [verdachte] , pagina SFO-22]. Met andere woorden: hij gaf véél meer contant geld uit dan er legaal binnenkwam. Het hof merkt hierbij op dat het bewezenverklaarde feit 8 en het legale inkomen van verdachte een deel van die uitgaven kan verklaren, maar bij lange na niet alle.
Het hof overweegt dat het met betrekking tot feit 10 (zie hierna) heeft bewezenverklaard dat verdachte lid is geweest van een criminele organisatie die als oogmerk had het verwerken/verkopen van hennep. Verdachte had daarin een belangrijke rol als boekhouder / administrateur van de organisatie.
Hieruit vloeit het vermoeden voort dat verdachte met dit strafbare feit aanzienlijke niet-legale geldbedragen heeft verdiend. Het hof verwijst naar de opname waar verdachte tezamen met medeverdachte [medeverdachte] een uur lang geld telt (zie hierna bij feit 10). De verdachte heeft geen verklaring afgelegd over de verdiensten met betrekking tot de criminele organisatie. Uit het bewezenverklaarde feit 10, de criminele organisatie, leidt het hof af dat er een stroom geld is geweest die los staat van de legale inkomsten. Dat deze stroom geld er ook inderdaad is geweest, wordt versterkt door het SFO rapport, waaruit naar voren komt dat de verdachte de beschikking heeft gehad over aanzienlijk grotere geldbedragen dan uit de legale inkomsten is te verantwoorden.
(...)
Een vermoeden van witwassen
Gelet op het vorenstaande, is de vraag of voor het overige de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat sprake is van een vermoeden van witwassen.
Het hof is op grond van het bovenstaande van oordeel dat er voldoende aanleiding is voor het vermoeden dat de vermogensbestanddelen van verdachte deels onmiddellijk of middellijk afkomstig zijn uit eigen misdrijf en deels - onmiddellijk of middellijk - uit enig misdrijf. Het hof is tevens van oordeel dat verdachte daarnaast over legale inkomsten beschikte.
(...)
Het eerste, derde en vierde gedachtestreepje:
1) € 34.107,50 voor verbouwing/inrichting [b-straat 1] te [plaats]
3) (...)
4) (...)
Bij deze handelingen gaat het volgens het dossier om contante investeringen in onroerend goed. Het onroerend goed in Nederland zou eerst zijn aangekocht door middel van legaal geld. Voor de verbouwing en inrichting zou vervolgens grotendeels met contant geld zijn betaald. (...)
Het hof stelt voorop dat de handelingen zoals hierboven beschreven passen in de klassieke witwastypologieën. Door panden met legaal geld aan te kopen wordt een mogelijkheid gecreëerd om vervolgens van misdrijf afkomstig geld te investeren in een verbouwing van deze panden. (...)
Ad 1) [b-straat 1] te [plaats]
Overzicht feiten en omstandigheden
Uit het dossier blijkt dat het betreffende pand in [plaats] in juni 2007 in ruwbouw-staat door verdachte is gekocht voor € 120.000,00. Het pand is vervolgens afgebouwd. De daadwerkelijke afbouwkosten zijn niet meer te achterhalen. Blijkens een taxatie van de Belastingdienst zou het pand daarna echter € 167.085,00 waard zijn. Dit duidt volgens de verbalisanten op verbouwingskosten ten bedrage van € 47.085,00. Aangezien er één legale betaling van € 892,50 is achterhaald, moet er voor de verbouwing dus verder nog een bedrag van € 34.107,50 zijn betaald, aldus de verbalisanten.
De bankrekeningen van [verdachte] , zoals deze bekend zijn geworden in het onderzoek Kerilia, werden onderzocht op de in genoemd deelonderzoek beschreven uitgaven. De beschreven uitgaven bleken niet via deze bankrekeningen te zijn betaald. Derhalve wordt aangenomen dat deze bedragen contant zijn betaald. Uit het Strafrechtelijk Financieel Onderzoek komt naar voren dat verdachte in de onderzoeksperiode € 955.590,67 meer heeft uitgegeven dan uit legale inkomsten verklaarbaar is. Het hof verwijst voor een nadere uiteenzetting naar het Strafrechtelijk Financieel Onderzoek, in het bijzonder naar het overzicht op pagina 22.
Is hier sprake van witwassen?
Het hof overweegt dat niet vaststaat hoeveel contant geld verdachte nu daadwerkelijk in de verbouwing/inrichting van het pand heeft geïnvesteerd. Dit zou € 34.107,50 kunnen zijn, maar het zou ook minder kunnen zijn. Verdachte heeft immers connecties in de bouwwereld (via medeverdachte [medeverdachte] ) en het is niet onaannemelijk dat hij via [medeverdachte] alles goedkoper heeft kunnen uitvoeren. Maar zelfs al zou de verbouwing verdachte aanzienlijk minder hebben gekost - bijvoorbeeld maar de helft - dan nog is dit een contante uitgave die verdachte gelet op zijn inkomen niet heeft kunnen bekostigen. Daarbij merkt het hof nogmaals op dat de betalingen niet zijn gedaan via de bankrekeningen van verdachte.
Nu verdachte bovendien geen verklaring voor de bekostiging van deze verbouwing/inrichting heeft willen geven acht het hof het onderhavige feit wettig en overtuigend bewezen.
Gevoerd verweer
Het hof is bij zijn motivering al ingegaan op hetgeen door de raadsman met betrekking tot dit feit als verweer is aangevoerd. Het standpunt van de raadsman behoeft derhalve geen verdere bespreking.”
4.2.3
Volgens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 3 en 7 september 2020 en 5 oktober 2020 heeft de raadsman van de verdachte daar het woord gevoerd overeenkomstig de pleitnota die aan het proces-verbaal is gehecht. Deze pleitnota houdt onder meer in:
“9.1 WITWASSEN € 34.107,50 (VERBOUWING [b-straat 1] )
(...)
KASOPSTELLING EN VERWIJZING NAAR SFO
150. Afgelopen weekend heb ik de gehele vrijdagavond, zaterdag en zondag besteed aan het doornemen van het SFO dat afgelopen vrijdag om 16:30 uiteindelijk aan mij is overhandigd.
151. Het rijkt te ver om nu een allesomvattend en tot op de euro uitgewerkte weerlegging op de kasopstelling (pagina 22 dossier SFO) te geven. Ik overhandig u wel een uitdraai, zodat ik precies kan aanwijzen waar sowieso uit blijkt dat ook hier weer de fantasie van het overijverige onderzoeksteam op hol is geslagen.
152. Erger nog: de rechtbank gaat er in mee, zonder eigen onderzoek en de rechtbank baseert haar bewezenverklaring erop. Dat, geachte leden van het hof, is onbegrijpelijk! Ik leg het u uit:
153. De rechtbank neemt bij dit feit (en overigens geldt dat ook voor de bewezenverklaring van andere feiten zoals Thailand en de criminele organisatie) op pagina 13 van het vonnis de volgende stelling in: “De rechtbank stelt tevens vast dat uit het ingestelde Strafrechtelijk Financieel Onderzoek (SFO) blijkt dat verdachte in de periode van 1 januari 2003 tot en met 19 januari 2010 weliswaar de beschikking had over een legaal contant bedrag van € 132.138,53 (ongeveer € 20.000,00 per jaar), maar dat zijn contante uitgaven in die periode meer dan één miljoen euro bedroegen.” De rechtbank stelt het vast, dus geeft een oordeel en maakt het tot feit waarop zij vervolgens haar oordeel tot bewezenverklaring baseert.
154. De rechtbank verwijst naar de pagina die ik u zojuist overhandigde: de kasopstelling.
[e-straat] (feit 9, zesde gedachtestreepje)
155. Welnu, ik zal die eens met u willen doornemen. Ik zie al direct een probleem: de beweerdelijke uitgave van € 17.920,00 onder de noemer [e-straat] . We zullen straks dit feit zelf nog doornemen, maar de rechtbank heeft cliënt vrijgesproken van dat feit: zie pagina 19 van het vonnis: dit was geen witwassen! Hoe kan de rechtbank dan de juistheid van het schema beamen als dit in dat schema tot de contante uitgaven wordt geteld???
Beginvermogen/DNB
156. Het beginvermogen dan: dat is volgens het schema € 9.579,81. Dat bedrag bestaat uit € 3.000,00 die cliënt volgens aangifte IB op 31 december 2002 in bezit had en een bedrag ad € 6.579,81. Dat laatste bedrag betrof de waarde van de guldens die cliënt had teruggevonden na een verhuizing en die hij in 2008 omwisselde bij de Nederlandse Bank (DNB). Goed ik kan nog begrijpen dat men dit bij het beginvermogen telt (hij wist niet meer dat hij het had, maar had het kennelijk wel). Maar volstrekt ONBEGRIJPELIJK is het dat in het schema ditzelfde bedrag onder de post DNB bank nu als contante uitgave is opgenomen. De rechtbank vindt het kennelijk goed: volgens haar klopt het schema, want zij haalt haar bewijs eruit.
Huur [b-straat ]
157. In het schema is ook onder de noemer Huren [b-straat ] een bedrag van € 13.000,00 opgenomen als contante uitgave. Dat is raar, want geenszins is vastgesteld dat dit een uitgave van cliënt was. Het onderzoeksteam denkt dat die huur niet echt is en dat cliënt dat gestort heeft om ‘wit te wassen’ maar geenszins staat dit vast.
158. Nog sterker: dit feit is door de rechtbank nog helemaal niet beoordeeld, want maakt deel uit van de afgesplitste zaak die nog altijd voor moet komen en waarin ik al 6 jaren aan het wachten ben tot ik eindelijk de huurder [betrokkene 6] mag horen!!!! De rechtbank wees het verzoek hiertoe al in december 2014 toe, maar de getuige is nog altijd niet gehoord. Hoe dan ook: er is geen plaats voor dit bedrag in de kolom contante uitgaven, maar de rechtbank heeft dat niet opgemerkt.
Huurinkomsten aan verkeerde kant vergelijking
159. Het valt sowieso wel op dat alle huurinkomsten aan de verkeerde kant van het schema staan. Enkel omdat het onderzoeksteam denkt dat het (omdat contant betaald) geen huurinkomsten waren wordt een bedrag ad € 72.338,15 zomaar als contante uitgave aangemerkt in plaats van contante inkomsten. Sowieso was het legale (niet per se contante) inkomen van cliënt vele malen hoger, want ook de wel legale huurinkomsten zijn niet onder het inkomen geteld.
Verbouwing [c-straat ]
160. Er staat onder de noemer verbouwing [c-straat ] zomaar een bedrag ad € 356.507,75 genoemd. Dat is nogal wat! Dat is een derde van de totale beweerde contante uitgave! Laten we dat eens nader bekijken dan:
161. Ik overhandig u pagina 23 van het SFO dossier Bouwkosten [c-straat ] . We zien een schema: onderaan prijkt het bedrag ad € 356.507,75. Hoe komen ze hierop? Welnu, uit het schema blijkt dat men een getaxeerde waarde voor de twee appartementen aanneemt van 667.460 (617.460 + 50.000). Die waarde is volstrekt onbegrijpelijk! In 2008 bleek de WOZ waarde van de twee appartementen inclusief de grond eronder € 364.000 (208.000 + 156.000) te zijn. Ik haal dat uit de belastinggegevens van cliënt.
162. Dat is dus een verschil van € 303.460,00. Op die manier is de berekening van ruim 356.000 contant uitgave ineens verklaarbaar, maar niet aannemelijk! Het onderzoekteam rekent behoorlijk creatief en komt op berekeningen door zelf maar wat beginwaardes te bepalen en vervolgens te gaan rekenen. Maar die beginwaardes zijn volstrekt onlogisch en daarmee kan de berekening ook niet kloppen! De rechtbank heeft er geen aandacht voor willen hebben: zij heeft dit schema tot feit gebombardeerd!
Eindvermogen
163. Zo zijn er nog vele andere vreemde zaken op te merken aan het schema. Zonder uitputtend te willen en kunnen zijn wil ik bijvoorbeeld nog wijzen op het feit dat het eindvermogen van cliënt in het schema op 59.532,74 wordt gesteld. Een nadere bestudering leert dat de aangetroffen 57.660 euro (kom ik later nog op terug, is onderdeel 9 5e gedachtestreepje) onderdeel daarvan is. HOEZO is dat dan een contante uitgave? Dat is het niet: dat maakt een vertekend beeld.
Nibud
164. Ook de Nibud berekening (komt zomaar op € 75.996,24) wordt zonder pardon als contante uitgave aangemerkt: nog los van alles wat hierover te zeggen valt inhoudelijk, kan het natuurlijk nooit zo zijn dat de rechtbank dit zomaar als feit accepteert en als bewijs gebruikt.
Contante uitgaven
165. Indien ik de hele map contante uitgave doorneem, zie ik dat daar ook veel facturen bijzitten die voor [B] waren. Natuurlijk heeft cliënt vaak zaken afgerekend en dan later weer uit de kas van [B] gehaald: zo gaat dat. Zijn dat dan contante uitgaven die cliënt gedaan heeft? Natuurlijk niet! Dat is broekzak-vestzak, zoals we dat noemen.
166. Cliënt dient vanwege het ontbreken van zelfs maar een begin van bewijs te worden vrijgesproken van dit onderdeel.”
4.3
Wat de raadsman van de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep naar voren heeft gebracht over het gebruik voor het bewijs van de in het proces-verbaal strafrechtelijk financieel onderzoek opgenomen kasopstelling kan als geheel gezien niet anders worden opgevat dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten ondersteund en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie aan het hof is voorgelegd. Het hof is in zijn uitspraak van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken door het proces-verbaal strafrechtelijk financieel onderzoek voor het bewijs te gebruiken. In strijd met de tweede volzin van het tweede lid van artikel 359 Sv heeft het hof echter niet in het bijzonder de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid.
4.4
Het cassatiemiddel is in zoverre terecht voorgesteld.

5.Beoordeling van het derde cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

6.Beoordeling van de cassatiemiddelen voor het overige

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van de cassatiemiddelen voor het overige niet nodig.

7.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen de beslissing van het hof tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Limburg wat betreft “de feiten 7 en 9, tweede gedachtestreepje”;
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen over het onder 8 tenlastegelegde, het onder 9 tenlastegelegde met uitzondering van het tweede gedachtestreepje en de strafoplegging;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren J.C.A.M. Claassens en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 juli 2022.