ECLI:NL:HR:2022:105

Hoge Raad

Datum uitspraak
28 januari 2022
Publicatiedatum
28 januari 2022
Zaaknummer
21/01320
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afkoop van begrafenispolis door curator in faillissement

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 januari 2022 uitspraak gedaan over de afkoop van een begrafenispolis door de curator van een gefailleerde. De gefailleerde had verzocht om de curator te verbieden om de begrafenispolis af te kopen, met verwijzing naar artikel 69 van de Faillissementswet (Fw). De rechter-commissaris had dit verzoek afgewezen, en de rechtbank Gelderland bekrachtigde deze beslissing. De gefailleerde ging in cassatie tegen deze beschikking.

De Hoge Raad oordeelde dat de aanspraak op de begrafenispolis niet vatbaar is voor beslag en dus buiten het faillissement van de gefailleerde valt, zoals bepaald in artikel 7:976 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De Hoge Raad concludeerde dat de curator niet de bevoegdheid heeft om de begrafenispolis af te kopen, omdat de waarde van de verzekering niet onder het faillissement valt, mits de verzekering niet excessief is. De curator had niet betwist dat de begrafenispolis niet excessief was.

De Hoge Raad vernietigde de eerdere beschikkingen van de rechtbank en de rechter-commissaris en verbood de curator om over te gaan tot afkoop van de begrafenispolis. Tevens werd de curator veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Deze uitspraak benadrukt de bescherming van de waarde van begrafenispolissen in faillissementssituaties en de rechten van de gefailleerde.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer21/01320
Datum28 januari 2022
BESCHIKKING
In de zaak van
[de gefailleerde],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
hierna: de gefailleerde,
advocaat: K. Aantjes,
tegen
A.M.T. WEERSINK, curator in het faillissement van [de gefailleerde],
kantoorhoudende te Nijmegen,
VERWEERDER in cassatie,
hierna: de curator,
niet verschenen.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak F 05/20/267 van de rechter-commissaris in de rechtbank Gelderland van 31 december 2020 en de beschikking in de zaak C/05/382404/HA RK 21-3 van de rechtbank Gelderland van 17 maart 2021.
De gefailleerde heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De curator heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal G. Snijders strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking, maar uitsluitend voor zover daarin de beschikking van de rechter-commissaris van 31 december 2020 is bekrachtigd wat betreft de afwijzing van het verzoek van de gefailleerde met betrekking tot de begrafenispolis, en tot afdoening van de zaak door het alsnog toewijzen van dat verzoek.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
Deze zaak gaat over de vraag of een curator een begrafenispolis van een gefailleerde kan afkopen.
2.2
De gefailleerde verzoekt in deze procedure op de voet van art. 69 Fw onder meer de curator te verbieden uitvoering te geven aan het voornemen de begrafenispolis van de gefailleerde af te kopen.
2.3
De rechter-commissaris heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank heeft de beschikking van de rechter-commissaris bekrachtigd. Zij heeft daartoe, voor zover in cassatie van belang, geoordeeld dat geen (wettelijke) grondslag bestaat om in afwijking van art. 20 Fw te oordelen dat de bevoegdheid tot afkoop van de begrafenispolis (die wel aan de gefailleerde toekomt) niet aan de curator zou toekomen.

3.Beoordeling van het middel

3.1
Onderdeel 1 van het middel betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de aanspraak die de gefailleerde op de begrafenisverzekering kan doen gelden niet vatbaar is voor beslag en executie en dus ook niet valt in het faillissement van de gerechtigde.
3.2
Art. 7:976 BW, derde volzin, bepaalt dat de waarde van verzekeringen strekkende tot voorziening in de kosten van lijkbezorging en de uit deze verzekering voortvloeiende rechten niet vatbaar zijn voor beslag, en buiten het faillissement van of de toepassing van de schuldsaneringsregeling op de verzekeringnemer en vereffening van zijn nalatenschap blijven. Zoals volgt uit de wetsgeschiedenis vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.22 en 3.23, geldt het voorgaande voor zover de verzekering niet excessief is.
Het onderdeel slaagt dus.
3.3
Doordat onderdeel 1 gegrond is, heeft de gefailleerde geen belang meer bij onderdeel 2.
3.4
De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen. De curator heeft niet aangevoerd dat de begrafenispolis excessief is. Uit hetgeen hiervoor in 3.2 is overwogen volgt dat het verzoek van de gefailleerde om de curator te verbieden over te gaan tot afkoop van de begrafenispolis, toewijsbaar is. De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een kostenveroordeling met betrekking tot de procedure ten overstaan van de rechter-commissaris en de rechtbank.

4.Beslissing

De Hoge Raad: - vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland van 17 maart 2021, voor zover zij strekt tot bekrachtiging van de beschikking van de rechter-commissaris in de rechtbank Gelderland van 31 december 2020 tot afwijzing van het verzoek van de gefailleerde om aan de curator geen toestemming te verlenen voor afkoop van de begrafenispolis;
- vernietigt de beschikking van de rechter-commissaris in de rechtbank Gelderland van 31 december 2020 voor zover daarin het verzoek van de gefailleerde is afgewezen om aan de curator geen toestemming te verlenen voor afkoop van de begrafenispolis;
- verbiedt de curator om over te gaan tot afkoop van de begrafenispolis; - veroordeelt de curator in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de gefailleerde begroot op € 418,07 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Deze beschikking is gegeven door de president G. de Groot als voorzitter en de raadsheren C.E. du Perron, C.H. Sieburgh, H.M. Wattendorff en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op
28 januari 2022.