Uitspraak
1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie
Het beroep in cassatie moet daarom op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb niet ontvankelijk worden verklaard.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 juli 2022 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie ingesteld door A.F.M.J. Verhoeven. Het beroep was gericht tegen een uitspraak op verzet van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 december 2021, die op haar beurt weer betrekking had op een eerdere uitspraak van dat hof van 21 juli 2020. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de griffier van de Hoge Raad de indiener van het beroepschrift op 2 maart 2022 heeft gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en een termijn van vier weken heeft gesteld voor de betaling daarvan. Ondanks dat de brief volgens Track&Trace is afgeleverd, is het griffierecht niet voldaan. Op 5 april 2022 heeft de griffier een bericht geplaatst in het digitale dossier, waarin de indiener in de gelegenheid werd gesteld om te verklaren waarom het griffierecht niet was betaald. De Hoge Raad concludeert dat de indiener dit bericht heeft ontvangen, maar geen gebruik heeft gemaakt van de geboden gelegenheid. Gelet op artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om de proceskosten te veroordelen.