Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.Beslissing
5 juli 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juli 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 14 oktober 2021. Het beroep in cassatie is ingesteld door de betrokkene, die in deze zaak wordt aangeduid als [betrokkene], geboren in 1964. De betrokkene was betrokken bij een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, dat voortkwam uit grootschalige hennepteelt. De advocaten R.J. Baumgardt, P. van Dongen en S. van den Akker, allen werkzaam in Rotterdam, hebben namens de betrokkene een schriftuur ingediend, die aan het arrest is gehecht.
De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het cassatieberoep beoordeeld en de klachten over de uitspraak van het hof onderzocht. De procureurgeneraal bij de Hoge Raad kreeg de gelegenheid om een advies uit te brengen. Na beoordeling van de ingediende klachten heeft de Hoge Raad geconcludeerd dat het cassatieberoep duidelijk niet kan slagen. Daarom heeft de Hoge Raad besloten om het beroep zonder verdere motivering niet-ontvankelijk te verklaren, zoals voorzien in artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie.
De beslissing van de Hoge Raad houdt in dat het beroep niet-ontvankelijk is verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting, waarbij de vice-president J. de Hullu als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en T. Kooijmans, en in aanwezigheid van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg.