ECLI:NL:GHARL:2021:9971

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
25 oktober 2021
Zaaknummer
21-005329-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging beslissing rechtbank Noord-Nederland en vaststelling wederrechtelijk verkregen voordeel in ontnemingszaak

In deze ontnemingszaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Noord-Nederland van 17 september 2018. Het hof heeft de eerdere beslissing vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen ter hoogte van €38.301,64, dat aan de Staat moet worden betaald. De zaak betreft een ontnemingsvordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de betrokkene betrokken was bij het knippen van hennep. Het hof heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 766 dagen. De advocaat-generaal had een hoger bedrag gevorderd, maar het hof heeft om proceseconomische redenen de eerdere beslissing van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van het bedrag dat aan de Staat moet worden betaald. De verdediging heeft betoogd dat de betrokkene slechts een marginale rol had en heeft verzocht om de betalingsverplichting te verlagen, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen. Het hof heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op getuigenverklaringen en rapporten, en heeft vastgesteld dat de betrokkene geen openheid van zaken heeft gegeven over de verdeling van het voordeel. De beslissing van het hof is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005329-18
Uitspraak d.d.: 14 oktober 2021
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland van 17 september 2018 met parketnummer 18-850099-15 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[betrokkene] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

Betrokkene heeft tegen de hiervoor genoemde beslissing hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 september 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, ertoe strekkende dat de beslissing van de eerste rechter wordt vernietigd en het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op een bedrag van € 38.301,64 en oplegging aan betrokkene van de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 37.918,63 wegens verkregen wederrechtelijk voordeel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door betrokkene en haar raadsman, mr. J.B. Boone, naar voren is gebracht.

De beslissing waarvan beroep

Bij beslissing van de rechtbank Noord-Nederland van 17 september 2018 heeft de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op een bedrag van € 38.301,64 en aan betrokkene de verplichting tot betaling van datzelfde bedrag aan de Staat opgelegd ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het hof is van de oordeel dat de rechtbank op juiste wijze heeft beslist. Het hof zal evenwel om proceseconomische redenen de beslissing waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

Vordering

De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel op € 75.744,26 en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 75.744,26.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 38.301,64 en dat aan betrokkene wordt opgelegd de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 37.918,63, gelet op de overschrijding van de redelijke termijn.

Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich – kort samengevat – op het standpunt gesteld dat betrokkene hooguit als knipper kan worden aangemerkt. De raadsman heeft verschillende belastende verklaringen van getuigen bestreden. Haar rol is veel kleiner, dan die getuigen haar toedichten. Betrokkene heeft niets overgehouden aan het knippen van hennep. Uit de bewijsmiddelen kan naar de mening van de raadsman niet blijken van een eerdere oogst, dan wel dat betrokkene daar verantwoordelijk voor is. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de aangetroffen hoeveelheid hennep in gedroogde vorm onjuist berekend is.
De raadsman heeft verzocht de betalingsverplichting op nihil te stellen, dan wel deze op een zodanig laag bedrag te stellen, nu betrokkene niet in staat is enige betaling te verrichten.

De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel

Betrokkene is bij arrest van dit hof van 14 oktober 2021 (parketnummer 21-005328-18) ter zake van – kort samengevat – medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, veroordeeld tot straf.
Met betrekking tot de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel is het hof van oordeel dat aannemelijk is dat betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van dit door haar gepleegde strafbare feit en/of andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door betrokkene zijn begaan.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat uit meerdere getuigenverklaringen van [naam1] , [naam2] en [naam3] , naar voren komt dat er meermalen hennep is geknipt in de loods te [plaats] en dat er gesproken wordt over een periode van enkele jaren.
Vastgesteld kan worden dat meerdere knippers in dezelfde samenstelling hebben geknipt en dat er in elk geval sprake is geweest van één eerdere hoeveelheid hennep, die is geknipt. Gelet op de verklaringen, waaruit blijkt dat toen met dezelfde hoeveelheid mensen is geknipt acht het hof de berekening van het voordeel op basis van een soortgelijke hoeveelheid hennep als in de strafzaak is aangetroffen, juist.
Het hof neemt net als de rechtbank voor de berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat het definitieve proces-verbaal van 26 april 2016, alsmede het daarin vermelde ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel’ [1] (hierna: het Rapport) als uitgangspunt. Het hof vindt in hetgeen door en namens betrokkene ter zitting van het hof naar voren is gebracht geen aanleiding af te wijken van de van de in dat rapport gehanteerde berekeningswijze.
Dit levert de volgende berekening op:
Opbrengst
Na weging bleek er in de loods 47,2 kilogram natte henneptoppen in beslag te zijn genomen.
Verder werden er 8 blauwe tonnen aangetroffen met hennepplanten die nog niet waren geknipt. In één blauwe ton werden naar schatting 61 hennepplanten aangetroffen. Nu er 8 van dit soort vaten zijn aangetroffen die alle tot de nok toe vol hennep zaten neemt het hof 488 hennepplanten als uitgangspunt voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De geknipte henneptoppen waren nog niet gedroogd. Henneptoppen dienen gedroogd te worden voordat deze geschikt zijn voor gebruik. Uit onderzoek is gebleken dat er tijdens indroging een gewichtsafname plaats vindt van maximaal 75%. Dit betekent dat van het oorspronkelijke gewicht 25% van 47,2 kg = 11,8 kg bedroeg.
Daarnaast zijn dus naar schatting 488 hennepplanten aangetroffen die nog geknipt moesten worden. Ten behoeve van de vaststelling van de verkoopbare hoeveelheid hennep die dit opgeleverd zou hebben overweegt het hof het volgende, zich daarbij baserend op het BOOM-rapport.
De opbrengst hennep per plant in grammen is afhankelijk van het aantal planten per vierkante meter. Aangezien het aantal planten per vierkante meter niet bekend is zal worden uitgegaan van 15 planten per vierkante meter, het gemiddelde uit het BOOM-rapport, en de daarbij behorende opbrengst van 28,2 gram hennep per plant.
488 x 28,2 gram = 13.761 gram = 13,7 kg.
Totaal aangetroffen omgerekend naar gedroogde hennep:
11,8 kg + 13,7 kg = 25,5 kg hennep.
Volgens het BOOM-rapport bedraagt de opbrengst van een dergelijke hoeveelheid hennep in geld € 3.280,- per kg.
Opbrengst 25,5 kg x € 3.280,- per kg hennep = € 83.640,-
Totale opbrengst: € 83.640,-
Kosten
Het hof gaat er van uit dat de hennep uit eigen kweek afkomstig is. Derhalve zullen de kosten voor het kweken van hennep, welke in het Boom-rapport worden genoemd, in dit geval ook in mindering worden gebracht.
Uitgaande van de aangetroffen hoeveelheid hennep van 25,5 kg en een opbrengst van 28,2 gram hennep per plant geeft dit dat de opbrengst afkomstig is van: 25500 gram / 28,2 gram per plant = 904 planten.
Uitgaande van vaste afschrijvingskosten voor een kwekerij van 904 planten: € 650,- per oogst.
De inkoopprijs van de stekken en de overige variabele kosten bedragen tezamen € 6,18 per plant.
De totale kosten hiervoor bedragen dan: 904 planten x € 6,18 per plant = € 5.586,72.
Onbekend is of er kosten zijn gemaakt voor huur en het gebruik van elektriciteit. Derhalve zullen deze kosten in deze voorlopige berekening niet mee worden genomen.
Uit de verklaringen kan blijken dat er door acht personen werd geknipt. Tevens werd verklaard dat men als knipper € 12,50 per uur ontving.
1 knipdag x 8 personen x 8 uren x € 12,50 per uur geeft € 800,- aan knipkosten.
De totale kosten bedragen € 650,- + € 5.586,72 + € 800,- = € 7.036,72.
Totale kosten: € 7.036,72
Het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt op basis van het vorenstaande als volgt geschat:
Opbrengst € 83.640,-
Kosten € 7.036,72
Wederrechtelijk verkregen voordeel: € 76.603,28.
Gelet op de grote hoeveelheden hennep en het professionele karakter van de hennepknipperij acht het hof het aannemelijk dat betrokkene tezamen en in vereniging met een onbekend gebleven ander heeft gehandeld. Het hof stelt vast dat betrokkene geen openheid van zaken heeft willen geven omtrent de onderlinge verdeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel, zodat het hof het totale wederrechtelijk verkregen voordeel ponds-ponds gewijs zal verdelen en aan betrokkene de helft, te weten een bedrag van € 38.301,64, zal toerekenen.

De verplichting tot betaling aan de Staat

Op grond daarvan zal het hof, gelijk aan de rechtbank, de verplichting tot betaling aan de Staat stellen op een bedrag van € 38.301,64.
Gelet op de ter terechtzitting naar voren gekomen persoonlijke omstandigheden van de betrokkene acht het hof geen gronden aanwezig om het door de betrokkene te betalen bedrag lager vast te stellen dan het geschatte bedrag. Het hof gaat er daar bij van uit dat redelijkerwijs te verwachten is dat de betrokkene, gelet op haar leeftijd en werkzaamheden in haar nieuwe eigen bedrijf, in de toekomst in staat zal zijn om aan de verplichting tot betaling aan de Staat te voldoen. Mocht in de toekomst blijken dat er geen of onvoldoende financiële draagkracht aanwezig is, dan zal daarover desgevraagd in de executiefase kunnen worden geoordeeld.

Redelijke termijn

Er is in hoger beroep sprake van ‘undue delay’ in de zin van artikel 6 EVRM. Het hof zal echter volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden, nu de strafzaak en de ontnemingszaak tegelijkertijd door het hof worden afgedaan en er reeds in de strafzaak compensatie voor het overschrijden van de redelijke termijn plaatsvindt. Hiermee wordt de inbreuk op artikel 6 EVRM voldoende gecompenseerd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van de procedure.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt de beslissing waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 38.301,64 (achtendertigduizend driehonderdéén euro en vierenzestig cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 38.301,64 (achtendertigduizend driehonderdéén euro en vierenzestig cent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 766 dagen.
Aldus gewezen door
mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. L.J. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.G. Veenstra, griffier,
en op 14 oktober 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, d.d. 14 april 2016, opgenomen op pagina 503-412 van het dossier met registratienummer: PL0100-2015333872, gesloten en getekend op 26 april 2016 door [verbalisant1] en [verbalisant2] , politie Eenheid Noord-Nederland, District Groningen, basisteam Ommelanden-Noord.