Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen
4.Beslissing
12 juli 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2022 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 november 2020. Het betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van de betrokkene, geboren in 1985. De betrokkene heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat S.F.W. van ’t Hullenaar cassatiemiddelen heeft voorgesteld. De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling van de zaak.
De Hoge Raad heeft het tweede cassatiemiddel beoordeeld, dat klaagt over de oplegging van een hoofdelijke betalingsverplichting aan de betrokkene voor het gehele bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel. De Hoge Raad oordeelt dat dit cassatiemiddel slaagt, met verwijzing naar de redenen die zijn vermeld in een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2022:1024) dat betrekking heeft op een samenhangende zaak van de voormalige echtgenote van de betrokkene. Gezien deze beslissing is het niet nodig om de overige cassatiemiddelen te bespreken.
De Hoge Raad heeft vervolgens de uitspraak van het hof vernietigd en de zaak teruggeworpen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht en afgedaan. Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren C. Caminada en T. Kooijmans, in aanwezigheid van de waarnemend griffier H.J.S. Kea.