Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
3.Beoordeling van de overige cassatiemiddelen
4.Beslissing
12 juli 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 juli 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van een hennepteeltzaak. De betrokkene, geboren in 1985, was eerder veroordeeld voor medeplegen van hennepteelt en had een hoofdelijke betalingsverplichting opgelegd gekregen voor het bedrag van € 113.671,04, dat door het hof als wederrechtelijk verkregen voordeel was geschat. De betrokkene heeft cassatie ingesteld tegen deze beslissing, waarbij de advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof en terugwijzing naar het gerechtshof.
De Hoge Raad heeft in zijn overwegingen de relevante jurisprudentie herhaald, met name het arrest HR:2015:878, waarin de voorwaarden voor het opleggen van een hoofdelijke betalingsverplichting bij gemeenschappelijk voordeel zijn uiteengezet. De Hoge Raad oordeelt dat het hof niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de betalingsverplichting hoofdelijk moest worden opgelegd aan de betrokkene. De omstandigheden dat de betrokkene samenwoonde met haar medeverdachte, met wie zij gehuwd was, en dat zij een gezamenlijke huishouding voerden, zijn niet voldoende om te concluderen dat het wederrechtelijk verkregen voordeel als gemeenschappelijk voordeel aan de betrokkene kan worden toegerekend.
De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd en de zaak terugverwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor een nieuwe behandeling. Dit arrest benadrukt het belang van zorgvuldige motivering bij het opleggen van hoofdelijke betalingsverplichtingen in het kader van ontnemingsmaatregelen.