ECLI:NL:HR:2022:102
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens gebrek aan gronden
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 28 januari 2022 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van de erven van [A] te [Z], vertegenwoordigd door A. Bakker. Het beroep was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 augustus 2021, met nummer 20/00662. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld en vastgesteld dat het beroepschrift niet voldeed aan de eisen van artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het niet de gronden van het beroep bevatte.
De griffier van de Hoge Raad heeft op 14 oktober 2021 een bericht geplaatst in het digitale dossier van belanghebbenden, waarin zij de gelegenheid kregen om het verzuim binnen zes weken te herstellen. Deze termijn eindigde op 25 november 2021. De Hoge Raad ging ervan uit dat belanghebbenden het bericht op 14 oktober 2021 hadden ontvangen, conform artikel 8:36c, lid 2, Awb. Aangezien belanghebbenden het verzuim niet hebben hersteld, heeft de Hoge Raad besloten om het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren op basis van artikel 6:6 Awb.
De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken op 28 januari 2022, waarbij de raadsheer J. Wortel als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van waarnemend griffier F. Treuren.