Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van de cassatiemiddelen
3.Beslissing
5 juli 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juli 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, dat op 10 maart 2021 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1965, was betrokken bij de Hells Angels, specifiek het charter Haarlem. De zaak betreft de deelneming aan een criminele organisatie, zoals bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht, en het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie, zoals geregeld in artikel 26.1 van de Wet wapens en munitie.
De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen van de verdachte beoordeeld. De eerste klacht betrof de stelling dat het hof ten onrechte had geoordeeld dat de verdachte deel uitmaakte van de Hells Angels, terwijl volgens de verdediging enkel de 'jonge garde' van deze organisatie, gevormd door anderen dan de verdachte, als criminele organisatie kan worden aangemerkt. Daarnaast zijn er bewijsklachten ingediend met betrekking tot de deelneming aan de criminele organisatie en het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie. Ook werd er geklaagd over de motivering van de strafoplegging.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand blijft.