ECLI:NL:HR:2022:1007

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 juli 2022
Publicatiedatum
4 juli 2022
Zaaknummer
21/01305
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen arrest van het gerechtshof Amsterdam inzake deelneming aan een criminele organisatie en voorhanden hebben van vuurwapens

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 juli 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam, dat op 10 maart 2021 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1965, was betrokken bij de Hells Angels, specifiek het charter Haarlem. De zaak betreft de deelneming aan een criminele organisatie, zoals bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht, en het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie, zoals geregeld in artikel 26.1 van de Wet wapens en munitie.

De Hoge Raad heeft de cassatiemiddelen van de verdachte beoordeeld. De eerste klacht betrof de stelling dat het hof ten onrechte had geoordeeld dat de verdachte deel uitmaakte van de Hells Angels, terwijl volgens de verdediging enkel de 'jonge garde' van deze organisatie, gevormd door anderen dan de verdachte, als criminele organisatie kan worden aangemerkt. Daarnaast zijn er bewijsklachten ingediend met betrekking tot de deelneming aan de criminele organisatie en het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie. Ook werd er geklaagd over de motivering van de strafoplegging.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, omdat het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand blijft.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/01305
Datum5 juli 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 10 maart 2021, nummer 23-002768-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1965,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van de cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers, J.C.A.M. Claassens, M. Kuijer en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
5 juli 2022.