Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Ambtshalve opmerking over de vervangende hechtenis
4.Beslissing
8 februari 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 februari 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 23 juli 2020. De verdachte, geboren in 1973, had beroep ingesteld tegen de beslissing van het hof, dat in plaats van de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van twee weken, een taakstraf van 60 uren had opgelegd, met subsidiaire vervangende hechtenis van 30 dagen. De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens had geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof, maar enkel wat betreft de duur van de vervangende hechtenis.
De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad merkte op dat het hof in strijd met de wet had gehandeld door een vervangende hechtenis op te leggen die langer was dan de niet tenuitvoergelegde vrijheidsstraf. Dit werd als een onmiddellijk kenbare fout beschouwd, die eenvoudig hersteld kon worden door de rechters die de zaak eerder hadden behandeld.
De Hoge Raad besloot echter niet ambtshalve de uitspraak van het hof te vernietigen, maar verwerpt het beroep van de verdachte. Dit arrest benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid bij het opleggen van vervangende hechtenis en de mogelijkheid voor rechters om fouten in hun eerdere beslissingen te corrigeren zonder dat dit leidt tot cassatie.