ECLI:NL:HR:2021:990

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 juni 2021
Publicatiedatum
24 juni 2021
Zaaknummer
19/02987
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het cassatieberoep wegens het niet indienen van cassatiemiddelen

Op 29 juni 2021 heeft de Hoge Raad der Nederlanden uitspraak gedaan in de zaak met nummer 19/02987, waarin de verdachte in cassatie ging tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 19 juni 2019. De verdachte, geboren in 1956, had geen cassatiemiddelen ingediend, wat betekent dat er geen klachten waren geformuleerd door zijn advocaat. De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het ingestelde cassatieberoep.

De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de wet een termijn voorschrijft waarbinnen een advocaat namens de verdachte een schriftuur met cassatiemiddelen moet indienen. Aangezien aan deze verplichting niet is voldaan, kon de Hoge Raad het beroep van de verdachte niet in behandeling nemen, zoals bepaald in artikel 437 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering.

Uiteindelijk heeft de Hoge Raad op 29 juni 2021 besloten het beroep niet-ontvankelijk te verklaren. Dit arrest is gewezen door vice-president V. van den Brink als voorzitter, samen met de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer19/02987
Datum29 juni 2021
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 19 juni 2019, nummer 20-004098-17, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Cassatiemiddelen zijn namens deze niet voorgesteld.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de verdachte in het ingestelde cassatieberoep.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep

De wet bepaalt binnen welke termijn een advocaat namens de verdachte een schriftuur met cassatiemiddelen (klachten) bij de Hoge Raad moet indienen. Aan die verplichting is niet voldaan. Het gevolg daarvan is dat de Hoge Raad het beroep van de verdachte niet in behandeling kan nemen (zie artikel 437 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering).

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
29 juni 2021.