Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
6 juli 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 juli 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 29 januari 2020 was gewezen. De verdachte, geboren in 1991, had beroep in cassatie ingesteld tegen de veroordeling voor medeplegen van oplichting, zoals omschreven in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht. De advocaat van de verdachte, M.G. van Wijk, heeft een cassatiemiddel ingediend, waarin klachten over de uitspraak van het hof werden gepresenteerd. De advocaat-generaal, T.N.B.M. Spronken, heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling aangegeven dat het niet nodig is om te motiveren waarom het tot dit oordeel is gekomen, omdat de vragen die aan de orde zijn niet van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de eerdere uitspraak van het gerechtshof in stand blijft. Dit arrest is uitgesproken ter openbare terechtzitting, waarbij de vice-president V. van den Brink als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren Y. Buruma en M. Kuijer, en in aanwezigheid van de waarnemend griffier H.J.S. Kea.