Uitspraak
wonende te [woonplaats],
wonende te [woonplaats],
2.Uitgangspunten en feiten
3.Beoordeling van het middel in het principale beroep
4.Beoordeling van het middel in het incidentele beroep
5.Beslissing
18 juni 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 juni 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de partneralimentatie tussen een vrouw en een man. De vrouw, verzoekster in cassatie, had eerder een beschikking van het gerechtshof Den Haag aangevochten, waarin de alimentatie die de man aan haar moest betalen was vastgesteld op € 1.362 per maand. De man, verweerder in cassatie, had incidenteel cassatieberoep ingesteld en verzocht om een verlaging van dit bedrag. De Hoge Raad oordeelde dat het hof bij de berekening van de draagkracht van de man enkele fouten had gemaakt, met name in de berekening van de rentelasten en de bijdrage van de nieuwe partner van de man. De Hoge Raad vernietigde de eerdere beschikkingen van het hof en verwees de zaak naar het gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige en transparante berekening van de alimentatieverplichtingen, waarbij alle relevante financiële gegevens van beide partijen in overweging moeten worden genomen. De Hoge Raad concludeerde dat de man onvoldoende draagkracht had om de overeengekomen alimentatie te blijven voldoen, en dat de eerdere beslissingen van het hof niet in overeenstemming waren met de feiten en de wet.