Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
6.Beslissing
15 juni 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 juni 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was beschuldigd van poging tot doodslag op de vriend van zijn zus en poging tot moord op zijn zus. De Hoge Raad heeft de afwijzing van verzoeken om getuigen en deskundigen te horen door het hof beoordeeld. Het hof had geoordeeld dat de verzoeken onvoldoende onderbouwd waren en dat er geen noodzaak was voor het horen van deskundigen. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet onbegrijpelijk had geoordeeld en dat de afwijzing van de verzoeken toereikend gemotiveerd was.
Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij A (de vriend) tot vergoeding van immateriële schade van € 10.000 beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat het hof onterecht had geoordeeld dat de benadeelde partij recht had op vergoeding van shockschade, omdat dit niet was onderbouwd. De Hoge Raad heeft de vordering van de benadeelde partij B (de zus) tot vergoeding van materiële schade van € 814,94 beoordeeld en vastgesteld dat het hof niet meer had toegewezen dan gevorderd. De Hoge Raad heeft de vordering van de benadeelde partij A verminderd tot € 30.673,71 en de schadevergoedingsmaatregel en de duur van de gijzeling aangepast. De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen.