Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
4.Beslissing
15 juni 2021.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 juni 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 februari 2020. De verdachte was veroordeeld voor poging tot doodslag en vernieling, met een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 24 maanden voorwaardelijk. De verdachte heeft cassatie ingesteld tegen dit arrest. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, specifiek voor de wijzigingen die het hof heeft aangebracht in zijn herstelbeslissing van 8 april 2020, en voor het feit dat er geen beslissing is genomen op de vordering van de benadeelde partij.
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak. Echter, de Hoge Raad heeft ook vastgesteld dat het hof in zijn einduitspraak van 7 februari 2020 geen beslissing heeft genomen op de vordering van de benadeelde partij, wat in strijd is met de wettelijke verplichting om een gemotiveerde beslissing te nemen. Dit leidde tot de conclusie dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven.
De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd voor zover het betreft de wijzigingen die het hof heeft aangebracht bij zijn herstelbeslissing en voor het ontbreken van een beslissing op de vordering van de benadeelde partij. De zaak is terugverwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling van de vordering van de benadeelde partij. De Hoge Raad heeft het beroep voor het overige verworpen.