ECLI:NL:HR:2021:93
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting door gemeente Heerenveen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 januari 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door zowel belanghebbende, een individu, als het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Heerenveen. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting die aan belanghebbende was opgelegd. De uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 april 2020, waartegen cassatie werd ingesteld, had betrekking op het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland. Zowel belanghebbende als het College hebben middelen voorgesteld in hun cassatieberoep. Het College diende een verweerschrift in, maar dit werd door de Hoge Raad niet in overweging genomen omdat het na de gestelde termijn was ingediend. De Hoge Raad heeft de voorgestelde middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad was van mening dat het niet nodig was om te motiveren waarom de middelen niet tot vernietiging leidden, aangezien de vragen die aan de orde waren niet relevant waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bepaald in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. In de beslissing heeft de Hoge Raad de beroepen in cassatie ongegrond verklaard en het College veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 1.068 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Tevens werd er een griffierecht van € 532 opgelegd aan het College.