ECLI:NL:HR:2021:93

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 januari 2021
Publicatiedatum
20 januari 2021
Zaaknummer
20/01477
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting door gemeente Heerenveen

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 januari 2021 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door zowel belanghebbende, een individu, als het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Heerenveen. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting die aan belanghebbende was opgelegd. De uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 april 2020, waartegen cassatie werd ingesteld, had betrekking op het hoger beroep van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland. Zowel belanghebbende als het College hebben middelen voorgesteld in hun cassatieberoep. Het College diende een verweerschrift in, maar dit werd door de Hoge Raad niet in overweging genomen omdat het na de gestelde termijn was ingediend. De Hoge Raad heeft de voorgestelde middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet konden leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Hof. De Hoge Raad was van mening dat het niet nodig was om te motiveren waarom de middelen niet tot vernietiging leidden, aangezien de vragen die aan de orde waren niet relevant waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bepaald in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. In de beslissing heeft de Hoge Raad de beroepen in cassatie ongegrond verklaard en het College veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 1.068 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Tevens werd er een griffierecht van € 532 opgelegd aan het College.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer20/01477
Datum22 januari 2021
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
en
het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE HEERENVEEN
op de beroepen in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 april 2020, nr. 18/00876, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland (nr. LEE 17/3378) betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting.

1.Geding in cassatie

Zowel belanghebbende als het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerenveen (hierna: het College) hebben tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Belanghebbende en het College hebben daarbij een middel voorgesteld.
Belanghebbende en het College hebben over en weer een verweerschrift ingediend. Aangezien het verweerschrift van het College bij de Hoge Raad na afloop van de daartoe gestelde termijn is ingediend, slaat de Hoge Raad op dit stuk geen acht. Belanghebbende heeft gereageerd op dit verweerschrift. Aangezien de Hoge Raad op het verweerschrift geen acht slaat, zal de Hoge Raad ook op dit nadere stuk geen acht slaan.
Het College heeft een schriftelijke toelichting ingediend.
2. Beoordeling van de door belanghebbende en door het College voorgestelde middelen
De Hoge Raad heeft de middelen over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze middelen niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze middelen is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

Wat betreft het beroep in cassatie van het College zal het College worden veroordeeld tot vergoeding van de kosten die belanghebbende voor het geding in cassatie heeft moeten maken.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart de beroepen in cassatie ongegrond, en;
- veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerenveen in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 1.068 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2021.
Van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerenveen wordt een griffierecht geheven van € 532.