Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep en daartoe het volgende overwogen:
“Volgens het bepaalde in artikel 408, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafvordering kan hoger beroep worden ingesteld gedurende veertien dagen na de einduitspraak indien de dagvaarding aan de verdachte in persoon is betekend.
(...)
Ter terechtzitting in hoger beroep is namens de verdachte naar voren gebracht dat er sprake is van een verontschuldigbare overschrijding van de appeltermijn, nu de verdachte - kort en zakelijk weergegeven - geen vertaling van de inleidende dagvaarding heeft ontvangen. Op grond van artikel 260, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering geldt een vertaalverplichting voor essentiële processtukken. De verdachte dient derhalve te worden ontvangen in het hoger beroep.
Het hof stelt vast dat de verdachte op 21 maart 2013 is aangehouden. Kort daarna is de verdachte met behulp van een tolk in de Roemeense taal door de politie verhoord. Blijkens een in het dossier zittende akte van uitreiking is de inleidende dagvaarding op 22 maart 2013 aan verdachte in persoon uitgereikt.
Voor zover de raadsman verwijst naar het vijfde lid van artikel 260 Sv, overweegt het hof dat deze bepaling eerst op 1 oktober 2013 is ingevoerd. Ten tijde van het uitbrengen van de inleidende dagvaarding was deze bepaling nog niet in werking getreden. In de implementatiewet is niet voorzien in overgangsrecht, zodat hier het uitgangspunt van artikel 4 van de Wet Algemene Bepalingen heeft te gelden: “De wet verbindt alleen voor het toekomende en heeft geene terugwerkende kracht”. Daaruit volgt dat het nieuwe vijfde lid van art. 260 Sv niet met terugwerkende kracht van toepassing is op gerechtelijke stukken als de dagvaarding, voor zover deze zijn uitgebracht vóór de inwerkingtreding van die bepaling op 1 oktober 2013, hetgeen in deze zaak het geval is. (vgl. PHR:2014:691)
Het hof overweegt verder dat artikel 6 van het EVRM weliswaar voorschrijft dat een verdachte in een voor hem begrijpelijke taal op de hoogte wordt gesteld van hetgeen hem strafrechtelijk wordt verweten (de tenlastelegging), maar dat dit niet zonder meer geldt voor andere informatie zoals de oproepingsfunctie van de dagvaarding of de informatie met betrekking tot het instellen van rechtsmiddelen. Hierbij gaat het om de vraag of de verdachte redelijkerwijs heeft kunnen c.q. moeten begrijpen wat de status en betekenis is van het hem uitgereikte stuk.
In dit verband acht het hof het volgende van belang.
De verdachte is op 21 juni 2013 (de Hoge Raad begrijpt: 21 maart 2013) op heterdaad aangehouden op verdenking van - kortweg het kraken van een parkeerautomaat. Op dezelfde dag is de verdachte in verzekering gesteld. Het verhoor te dier zake vond plaats met behulp van een tolk in de Roemeense taal. Op 22 juni 2013 (de Hoge Raad begrijpt: 22 maart 2013) is de verdachte door de politie terzake de verdenking nader verhoord. Ook dit verhoor vond plaats met behulp van een tolk in de Roemeense taal. Voorafgaand aan het verhoor heeft de verdachte overleg gevoerd met een advocaat. In het verhoor bekende de verdachte geld te hebben opgeraapt bij de automaat en met behulp van een draad twee muntjes uit de automaat te hebben gehaald, maar ontkende hij braak- dan wel verbrekingshandelingen te hebben verricht. Enkele uren na de beëindiging van het verhoor is de verdachte in vrijheid gesteld en is hem door één van de verhorende verbalisanten in persoon een in het Nederlands gestelde dagvaarding uitgereikt, voor de ontvangst waarvan hij ook heeft getekend. Ofschoon het dossier daartoe geen concreet aanknopingspunt biedt, ligt het alleszins in de rede om te veronderstellen dat de verdachte bij de uitreiking c.q. betekening de nodige uitleg zal zijn gegeven over de status en betekenis van de dagvaarding, dan wel dat hij de gelegenheid had om daarnaar navraag te doen. Ook nadien had de verdachte de mogelijkheid om zich van de inhoud van dat stuk op de hoogte te stellen of nadere informatie in te winnen. Dit klemt temeer nu de verdachte immers, in het onmiskenbare besef dat hij verdacht werd van een concreet, in tijd en plaats eenvoudig af te bakenen misdrijf, bij zijn invrijheidstelling officiële papieren meekrijgt waarvan het alleszins in de rede ligt te veronderstellen dat deze het vervolg van de justitiële interventie zullen betreffen c.q. duiden. Daar komt bij dat het voorblad van de dagvaarding onder meer behelst de (door de ruimtelijke indeling in het oog springende) tekst: Datum 19 juni 2013, Tijd 10:35 uur, Politierechter. Google Translate leert dat ‘juni’ in het Roemeens ‘iunie’ is’ en ‘politie’ is ‘politie’. Het zal de verdachte, indien hij de moeite had genomen het stuk te bekijken, dan ook zonder meer duidelijk moeten zijn geweest dat zijn arrestatie op enigerlei wijze op 19 juni 2013 een strafprocessueel vervolg zou krijgen, zodat (ook) bij hem de verantwoordelijkheid lag om zich daarvan rekenschap te geven.
In dit licht is het hof van oordeel dat de verdachte in voldoende mate heeft begrepen, althans heeft kunnen begrijpen, wat de betekenis was van de hem in persoon uitgereikte dagvaarding. Het is dan ook aan verdachte zelf te wijten dat hij te laat hoger beroep heeft ingesteld. Gelet hierop is geen sprake van een verontschuldigbare termijnoverschrijding. Daarom zal verdachte niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.”