ECLI:NL:HR:2021:917

Hoge Raad

Datum uitspraak
11 juni 2021
Publicatiedatum
11 juni 2021
Zaaknummer
20/02664
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

In deze zaak heeft D.A.N. Bartels te Utrecht beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 juli 2020, met nummer 19/00313. Dit beroep was gericht tegen een eerdere uitspraak van het Hof van 24 september 2019. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het cassatieberoep is ingediend door een beroepsmatig optredende rechtsbijstandverlener namens [X] te [Z]. Het beroepschrift is op 1 september 2020 ontvangen door de Hoge Raad.

De Hoge Raad heeft beoordeeld of het beroep in cassatie ontvankelijk was. Volgens artikel 1 van het Besluit van 6 maart 2019 is een beroepsmatig optredende rechtsbijstandverlener verplicht om digitaal te procederen wanneer het beroep in cassatie is gericht tegen een uitspraak die op of na 15 april 2020 is bekendgemaakt. Aangezien dit in deze zaak het geval was, had het beroepschrift digitaal ingediend moeten worden via het webportaal van de Hoge Raad. De griffier heeft de indiener op 17 november 2020 verzocht om het beroepschrift binnen zes weken digitaal in te dienen, maar de indiener heeft hier geen gevolg aan gegeven.

Op basis van artikel 8:36a, lid 5, van de Algemene wet bestuursrecht heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om de proceskosten te veroordelen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 11 juni 2021.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer20/02664
Datum11 juni 2021
ARREST
op het door D.A.N. Bartels te Utrecht ingediende beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 21 juli 2020, nr. 19/00313, op het verzet tegen de uitspraak van het Hof van 24 september 2019.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

1.1
In deze zaak is bij aangetekende brief beroep in cassatie ingesteld. Het cassatieberoep is gericht tegen een uitspraak op verzet van het Hof van 21 juli 2020. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift in cassatie is ingesteld door een beroepsmatig optredende rechtsbijstandverlener namens [X] te [Z]. De Hoge Raad heeft dat beroepschrift op 1 september 2020 ontvangen.
1.2
Artikel 1 van het Besluit van 6 maart 2019, Staatsblad 2020, 99 [1] , brengt mee dat een beroepsmatig optredende rechtsbijstandverlener verplicht is digitaal te procederen in die gevallen waarin het beroep in cassatie is gericht tegen een uitspraak die op of na 15 april 2020 is bekendgemaakt. Dat is in deze zaak het geval zodat het beroepschrift in cassatie digitaal, via het webportaal van de Hoge Raad, had moeten worden ingediend.
De griffier van de Hoge Raad heeft de indiener van het beroepschrift daarom bij brief van 17 november 2020 (onder meer) verzocht het beroepschrift in cassatie binnen zes weken via het webportaal van de Hoge Raad in te dienen. Deze brief is aangetekend verzonden en is volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL afgehaald op de afhaallocatie. De indiener van het beroepschrift heeft geen gevolg gegeven aan dat verzoek.
Daarom zal de Hoge Raad met toepassing van artikel 8:36a, lid 5, Awb het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaren.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 11 juni 2021.

Voetnoten

1.Besluit van 6 maart 2019, houdende vaststelling van het tijdstip van gedeeltelijke inwerkingtreding van de Wet van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht (Stb. 2016, 288), de Invoeringswet vereenvoudiging en digitalisering procesrecht, het Besluit digitalisering burgerlijk procesrecht en bestuursprocesrecht en het Aanpassingsbesluit vereenvoudiging en digitalisering procesrecht (Inwerkingtredingsbesluit digitaal procederen in bestuursrechtelijke cassatieprocedures).